Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
26 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte, geboren in 1952, in eerste aanleg was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden. De Hoge Raad heeft eerder op 3 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:583, geoordeeld dat twee van de ingediende middelen niet tot cassatie konden leiden, maar dat de Advocaat-Generaal zich moest uitlaten over het derde middel. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft in zijn aanvullende conclusie geadviseerd om de opgelegde straf te verminderen, terwijl het beroep voor het overige verworpen moest worden.
De Hoge Raad heeft het tweede middel beoordeeld en geconcludeerd dat dit middel niet tot cassatie kan leiden, zonder verdere motivering. Echter, bij de beoordeling van het vierde middel werd vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Dit was het gevolg van de te late indiening van de stukken door het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn was overschreden.
Als gevolg hiervan heeft de Hoge Raad besloten de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van 48 maanden naar 43 maanden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 26 november 2013, door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.