In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 juni 2013. De zaak betreft beslissingen die zijn genomen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Wet werk en bijstand (WWB). De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de belanghebbende klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.