Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
29 oktober 2013.
Hoge Raad
Op 29 oktober 2013 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 11/03956. Het beroep in cassatie was ingesteld door de klager tegen een beschikking van de Rechtbank Maastricht, gedateerd 29 juli 2011, met nummer RK 11/232. De klager had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat van de klager, mr. J.L.E. Marchal, heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld, dat aan de beschikking was gehecht en daarvan deel uitmaakte. De Advocaat-Generaal, G. Knigge, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsman schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig was, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet verder in behandeling neemt en het beroep verwerpt.
De beschikking is gegeven door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting op 29 oktober 2013.