RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Deze beschikking is gegeven door de rechtbank te Maastricht, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte]
hierna te noemen: (de) klager.
Klager heeft in deze zaak woonplaats gekozen te Maastricht, ten kantore van zijn raadsman mr. J.L.E. Marchal, advocaat te Maastricht.
1. De inhoud van het klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag dat door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank is gelegd op een drietal dossiers.
Het klaagschrift is op 20 april 2011 ter griffie van de rechtbank ingediend. Ter zitting in raadkamer van 15 juli 2011 is het klaagschrift behandeld. De klager en zijn raadsman, alsmede de officier van justitie hebben bij die gelegenheid hun respectieve standpunten uiteengezet, zulks aan de hand van een schriftelijke toelichting c.q. pleitnota.
Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.
De rechtbank is bevoegd van het onderhavige klaagschrift kennis te nemen, nu
de inbeslagneming binnen haar arrondissement heeft plaatsgevonden.
Het klaagschrift is ingediend binnen de bij artikel 552a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn. Het klaagschrift is derhalve ontvankelijk.
5. De verdere beoordeling
5.1. De vaststaande feiten
Door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank is in het kader van een doorzoeking ter inbeslagneming op 30 maart 2011 ten kantore van klager, zijnde notaris te [plaats], beslag gelegd op een drietal dossiers, te weten:
- dossier vastgoedtransactie [naam dossier 1],
- dossier vastgoedtransactie [naam dossier 2]en
- dossier vastgoedtransactie [naam dossier 3].
Klager heeft geen toestemming tot de desbetreffende doorzoeking en inbeslagneming gegeven, zoals bedoeld in artikel 98, leden 1 en 2, van het Wetboek van Strafvordering.
Bij de doorzoeking is overeengekomen dat de in beslag genomen dossiers verzegeld onder de macht van de rechter-commissaris blijven, totdat in rechte onherroepelijk is beslist over de rechtmatigheid van de inbeslagneming.
5.2. Het standpunt van klager
In het klaagschrift heeft de raadsman vooropgesteld dat klager als notaris valt onder het verschoningsrecht als bedoeld in artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering.
Vervolgens is door de raadsman gesteld dat er blijkens de jurisprudentie slechts twee uitzonderingen zijn op grond waarvan onder een verschoningsgerechtigde zonder diens toestemming voorwerpen in beslag kunnen worden genomen.
De eerste uitzondering geldt volgens de raadsman voor brieven of geschriften die het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven of geschriften geen object zijn van de aan de verschoningsgerechtigde toekomende bevoegdheid tot verschoning.
De tweede uitzondering betreft volgens de raadsman de situatie waarin sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap aan de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht.
Door de raadsman is zowel in het klaagschrift als bij de behandeling van het klaagschrift gesteld dat beide uitzonderingen zich in dezen niet voordoen.
Met betrekking tot de eerstgenoemde uitzondering heeft de raadsman verwezen naar de omstandigheid dat door de rechter-commissaris bij gelegenheid van de doorzoeking op 30 maart 2011 geen vordering is gedaan tot uitlevering van brieven of geschriften die het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
Ten aanzien van de tweede uitzonderingsgrond heeft de raadsman aangevoerd dat uit het door de officier van justitie overgelegde proces-verbaal artikel 27 Wetboek van Strafvordering betreffende de verdachten [naam verdachte]en [naam medeverdachte 1], opgemaakt door de Politie Regio Limburg Zuid, District Kerkrade, d.d. 22 maart 2011, niet is gebleken van “zeer uitzonderlijke omstandigheden” die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen.
De raadsman heeft dan ook verzocht het klaagschrift gegrond te verklaren en de teruggave te gelasten van de in beslag genomen dossiers.
5.3. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard, nu er in deze zaak wel degelijk sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie van de Hoge Raad. In de visie van de officier van justitie toetst de Hoge Raad in dit verband aan drie criteria, te weten:
a) de aard en ernst van het strafbare feit waarvan de geheimhouder wordt verdacht;
b) de aard en de inhoud van het materiaal waarover het verschoningsrecht zich uitstrekt in verband met het belang dat door dat verschoningsrecht wordt gediend, en
c) de mate waarin de betrokken belangen van degene voor wie geheim moet worden gehouden worden geschaad indien het verschoningsrecht wordt doorbroken.
De officier van justitie is op grond van het overgelegde proces-verbaal artikel 27 Wetboek van Strafvordering betreffende de verdachten [naam verdachte]en [naam medeverdachte 1], opgemaakt door de Politie Regio Limburg Zuid, District Kerkrade, d.d. 22 maart 2011, van mening dat aan genoemde criteria voor doorbreking van het verschoningsrecht wordt voldaan.
5.4. Het oordeel van de rechtbank
5.4.1.
Uit meergenoemd proces-verbaal artikel 27 Wetboek van Strafvordering, voorzien van bijlagen, betreffende de verdachten [naam verdachte]en [naam medeverdachte 1], opgemaakt door de Politie Regio Limburg Zuid, District Kerkrade, d.d. 22 maart 2011, blijkt het volgende.
Er loopt een strafrechtelijk onderzoek contra de verdachten [naam medeverdachte 2], [naam medeverdachte 3], [naam medeverdachte 4], [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6]. Door deze verdachten werd over de jaren 2003 tot medio 2009 een aanzienlijke vastgoedportefeuille geëxploiteerd.
In genoemde periode hebben verdachten 175 (woon)panden in eigendom (gehad). In een groot deel van deze panden werd door bewoners hennep geteeld, waardoor er voor de verdachten een mogelijke verwevenheid was met criminele activiteiten. Het aan- en verkoopbeleid met betrekking tot de panden, alsmede de financiële afwikkeling ervan, was niet transparant. Via de panden werden vermoedelijk grote geldbedragen witgewassen.
Bij nader onderzoek van de door verdachten aangekochte en/of verkochte panden kwam naar voren dat er in de periode van 9 april 1980 tot en met 29 mei 2009 door voornoemde verdachten 237 panden zijn aangekocht. Van de desbetreffende transacties (aankoop) zijn in de periode van 6 december 1996 tot en met 29 mei 2009 in totaal 50 notariële akten verleden bij het notariskantoor van notaris mr. [naam verdachte]. In de periode van 4 mei 2000 tot en met 16 oktober 2008 ging het om 18 notariële akten (verkoop) bij ditzelfde kantoor.
Vastgoedtransactie [naam dossier 1]
Op 24 december 2002 werd door mevrouw [C] en haar zoon[S.] het onroerend goed gelegen aan de [naam dossier 1] verkocht aan verdachte [naam medeverdachte 2]tegen een verkoopprijs van € 90.000,--. Met betrekking tot deze verkoop werd door de politie een koopovereenkomst gedateerd 14 oktober 2002 aangetroffen. In genoemde koopovereenkomst werd een uitdraai van een internetpagina opgenomen waarop het pand met foto werd beschreven. De vraagprijs bedroeg € 158.823,--. Ondanks dat stond in de leveringsakte op 24 december 2002 verleden ten overstaan van kandidaat-notaris mr. [naam medeverdachte 1], waarnemende het kantoor van [naam verdachte]te Kerkrade een verkoopprijs van
€ 67.500,--. Volgens een aanslagbiljet Gemeentelijke Belastingen van de gemeente Heerlen was de WOZ-waarde van het pand over het jaar 2005 vastgesteld op € 211.000,--.
Vastgoedtransactie [naam dossier 2]
Op 16 januari 2003 werd de woning, gelegen aan de [naam dossier 2], na een executieveiling voor een bedrag van € 77.500,-- verkregen door [naam medeverdachte 2]. Op 5 juni 2003 vervreemdde [naam medeverdachte 2]de woning voor een bedrag van € 110.00,-- aan [naam medeverdachte 7]. Vervolgens vervreemdde [naam medeverdachte 7] op dezelfde dag de woning voor een bedrag van € 125.000,-- aan [naam medeverdachte 8]. Uit de verhoren van verdachte [naam medeverdachte 7] komt naar voren dat zij en verdachte [naam medeverdachte 2] in de akte van levering, verleden voor [naam verdachte]op 5 juni 2003, in strijd met de waarheid een koopprijs van € 110.000,-- lieten opnemen.
In de akte van levering staat op de 1e pagina: “ De koopprijs bedraagt eenhonderd tienduizend euro (Eur 110.000,--) welk bedrag door koper is voldaan door storting op een rekening van mij, notaris.” Uit de verhoren van [naam medeverdachte 7] komt naar voren dat zij in het geheel geen bedrag van € 110.000,-- heeft gestort of heeft laten storten op een derdengeld- rekening van notaris [naam verdachte]. Bij onderzoek van de derdengeldrekeningen van notaris [naam verdachte] komt naar voren dat er ten name van [naam medeverdachte 7] geen bedrag van € 110.000,-- gestort is.
Vastgoedtransactie [naam dossier 3]
Op 30 november 2007 kocht [naam medeverdachte 9] het appartement, gelegen aan de [naam dossier 3], voor een bedrag van € 59.750,--. Volgens de akte van levering, verleden op 7 oktober 2008 bij notaris [naam verdachte], verkocht [naam medeverdachte 9] zijn appartement aan [naam medeverdachte 4] voor een bedrag van € 32.000,--.
Dit resulteert in een verlies -binnen 1 jaar- van € 27.750,--. De WOZ-waarde van het appartement had op de waardepeildatum 1 mei 2005 een waarde van € 59.341,--.
5.4.2.
Artikel 22 van de Wet op het notarisambt bepaalt onder meer dat de notaris, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht is.
Toegespitst op de onderhavige zaak betekent dit dat klager mitsdien in zijn hoedanigheid van notaris een verschoningsgerechtigde is als bedoeld in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering. Nu er geen aanwijzing is voor het tegendeel, moet ervan worden uitgegaan dat de geheimhoudingsplicht van klager zich uitstrekt tot de onder hem in beslag genomen stukken.
Ingevolge artikel 98, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering kunnen, tenzij met hun toestemming, bij personen met bevoegdheid tot verschoning niet in beslag genomen worden brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. Ingevolge het tweede lid van dat artikel vindt een doorzoeking bij dergelijke personen, tenzij met hun toestemming, alleen plaats voor zover het zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden, en strekt die doorzoeking zich niet uit tot andere brieven of geschriften dan die welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
Het verschoningsrecht van de verschoningsgerechtigde, in dit geval een notaris, is in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt — ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd, — moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Dit brengt mee dat, waar doorzoeking ter inbeslagneming bij een verschoningsgerechtigde zonder diens toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, die toestemming in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig is als de doorzoeking ter inbeslagneming een verdere strekking heeft en is gericht op brieven en geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. Dergelijke omstandigheden kunnen aanwezig zijn, indien de verschoningsgerechtigde verdacht wordt van een zeer ernstig misdrijf.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak sprake van een dergelijk uitzonderlijk geval als hiervoor bedoeld. Klager wordt onder meer verdacht van valsheid in geschrifte met betrekking tot authentieke akten (artikel 226 van het Wetboek van Strafrecht). De valsheid zou bestaan in het, in samenwerking met anderen tevens partijen bij de leveringsakten, opnemen van gegevens waarvan klager als notaris dan wel als leidinggevende van het notariskantoor, wist dan wel had moeten weten dat deze gegevens in strijd met de waarheid waren. De rechtbank verwijst daartoe naar de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden met betrekking tot de gang van zaken in de drie litigieuze vastgoedtransacties.
De rechtbank doelt daarbij in het bijzonder op:
- het in het oog lopende verschil tussen de verkoopprijs en de WOZ-waarde van de panden [naam dossier 1] en [naam dossier 3], hetgeen de notaris had moeten nopen tot het doen van nader onderzoek, hetgeen hij kennelijk heeft nagelaten;
- de vermelding in de notariële akte van levering van het pand [naam dossier 2]aan [naam medeverdachte 7], dat de koopprijs door koper is voldaan door storting van een bedrag van
€ 110.000,-- op een derdengeldrekening van de notaris, terwijl bij onderzoek van de derdengeldrekeningen van de notaris is gebleken dat deze koopprijs niet door [naam medeverdachte 7] is betaald.
De aan klager verweten gedragingen raken de kern van het werk van de notaris, in het bijzonder zijn maatschappelijke functie. Die functie komt onder meer tot uitdrukking in artikel 21 van de Wet op het notarisambt. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de notaris verplicht is de hem bij of krachtens de wet opgedragen of de door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten, behoudens het bepaalde in het tweede lid. Dit lid bepaalt onder meer dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging de werkzaamheid die van hem wordt verlangd, leidt tot strijd met het recht of de openbare orde of wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben. De maatschappelijke functie van een notaris brengt met zich mee dat in het maatschappelijk verkeer vertrouwd moet kunnen worden op door hem opgestelde c.q. ondertekende stukken. Juist door dat vertrouwen in de bemoeiingen van de notaris pleegt er in het maatschappelijk verkeer een grote waarde te worden toegekend aan een door hem opgestelde authentieke akte. Zou bewezen verklaard worden dat klager zich in het kader van de uitoefening van zijn ambt schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door in een authentieke akte gegevens op te nemen die in strijd zijn met de waarheid, dan zou dat ook ernstig afbreuk doen aan het ambt van de notaris en de maatschappelijke functie van de notaris in het algemeen. Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank niet alleen sprake van de verdenking van een zeer ernstig misdrijf, maar ook van uitzonderlijke omstandigheden, omdat er in dit geval met de waarheidsvinding een groter belang is gediend, namelijk het maatschappelijk belang van de naleving van de aan de notaris in het tweede lid van artikel 21 van de Wet op het notarisambt opgelegde plicht met het oog op het vertrouwen dat in de werkzaamheden van de notaris moet kunnen worden gesteld.
De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken dat de medeverdachten van klager, die in beginsel mogen rekenen op de geheimhouding door klager, daarop niet mogen rekenen in het geval er sprake is van het in hun opdracht opstellen van een authentieke akte met valse gegevens.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat in dit geval het belang van de waarheidsvinding vanwege uitzonderlijke omstandigheden dient te prevaleren boven het respecteren van de geheimhoudingsplicht van klager.
Naar het oordeel van de rechtbank verzet het belang van strafvordering zich dan ook tegen opheffing van het beslag en de teruggave daarvan aan klager.
5.4.3
Het onder 5.4.2 gegeven oordeel van de rechtbank leidt tot de conclusie dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard.
- verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. W.H.B. Dreissen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.P.J.M. Vugs, griffier, en uitgesproken in openbare raadkamer op 29 juli 2011, zijnde mr. W.H.B. Dreissen buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.