ECLI:NL:HR:2012:BX9532
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- N. Jörg
- Rechtspraak.nl
Oordeel over niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in verband met overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak, waarbij het Hof verzuimd had te beslissen op het beroep van de verdediging inzake de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) wegens overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging stelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de verdediging gegrond was, maar dat dit niet leidde tot cassatie. De Hoge Raad verduidelijkte dat overschrijding van de redelijke termijn niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het OM in de vervolging. Dit oordeel is in lijn met eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn geen rechtsgevolg met zich meebrengt in deze context.
De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Ondanks deze overschrijding van de redelijke termijn, en rekening houdend met de opgelegde taakstraf van een uur, subsidiair een dag hechtenis, was er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden enige rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad besloot dan ook om het beroep van de verdachte te verwerpen, zonder verdere motivering, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.