ECLI:NL:HR:2012:BX9532

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04538
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • N. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in verband met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak, waarbij het Hof verzuimd had te beslissen op het beroep van de verdediging inzake de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) wegens overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging stelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de verdediging gegrond was, maar dat dit niet leidde tot cassatie. De Hoge Raad verduidelijkte dat overschrijding van de redelijke termijn niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het OM in de vervolging. Dit oordeel is in lijn met eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn geen rechtsgevolg met zich meebrengt in deze context.

De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Ondanks deze overschrijding van de redelijke termijn, en rekening houdend met de opgelegde taakstraf van een uur, subsidiair een dag hechtenis, was er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden enige rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad besloot dan ook om het beroep van de verdachte te verwerpen, zonder verdere motivering, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

13 november 2012
Strafkamer
nr. S 10/04538
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 30 september 2010, nummer 21/004317-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het door de verdediging gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM.
2.2. De klacht is gegrond. Nochtans leidt dit niet tot cassatie omdat overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging (vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358).
2.3. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van een uur, subsidiair een dag hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 13 november 2012.