ECLI:NL:HR:2012:BX8075
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een voorwaardelijk getuigenverzoek in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een beslissing van het hof, waarin een voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen was afgewezen. De verdachte stelde dat deze beslissing ten onrechte niet in het verkorte arrest was opgenomen, maar in een aanvulling daarop. De Hoge Raad oordeelde dat deze enkele omstandigheid niet tot vernietiging van het bestreden arrest leidt, omdat de verdachte voldoende gelegenheid heeft om de juistheid en begrijpelijkheid van de beslissing op het getuigenverzoek in volle omvang aan de Hoge Raad voor te leggen. Indien de verdachte nalaat inhoudelijke klachten te formuleren, kan de klacht met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie worden afgedaan.
De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de verdachte, geboren in 1968, werd beschuldigd van feiten die verband hielden met de binnenkomst van verbalisanten in zijn woning. De raadsman van de verdachte had aangevoerd dat de toestemming voor het binnentreden niet vrijwillig was gegeven. Het hof had echter geoordeeld dat de verdachte voldoende toestemming had gegeven en dat er geen onherstelbare vormverzuimen waren die tot uitsluiting van het bewijs zouden leiden. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het hof de juiste maatstaf had toegepast bij de afwijzing van het getuigenverzoek.
De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Gerechtshof, waarbij het hof zijn uitdrukkelijke beslissing op het voorwaardelijke getuigenverzoek niet in het verkorte arrest had opgenomen, maar in de aanvulling. Dit verzuim leidt niet tot vernietiging van het arrest, omdat de verdachte onvoldoende in rechte te respecteren belang heeft bij vernietiging op deze grond.