ECLI:NL:HR:2014:361

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
12/02511
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervanging van een bewijsoverweging in de aanvulling op het arrest

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1962, heeft beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De advocaat van de verdachte, mr. P.M. Rombouts, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad behandelt verschillende middelen die door de verdachte zijn ingediend. Het eerste middel betreft de vervanging van een bewijsoverweging in het verkorte arrest door een nieuwe bewijsoverweging in de aanvulling. De Hoge Raad oordeelt dat deze vervanging niet leidt tot vernietiging van het bestreden arrest, omdat de verdachte onvoldoende in rechte te respecteren belang heeft bij vernietiging op deze grond. De verdachte kan de juistheid van het oordeel van het Hof over de bewezenverklaring van 'medeplegen' aan de Hoge Raad voorleggen. Het tweede middel wordt eveneens verworpen, omdat het geen nadere motivering behoeft. Het derde middel, dat betrekking heeft op de redelijke termijn in de cassatiefase, wordt gegrond verklaard. Dit leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 51 maanden naar 48 maanden. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

18 februari 2014
Strafkamer
nr. 12/02511
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 april 2012, nummer 23/005051-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de nadere bewijsoverweging in de aanvulling op het verkorte arrest die het Hof heeft opgenomen ter vervanging van een bewijsoverweging in het verkorte arrest, in strijd is met art. 365a Sv.
2.2.
Voor de weergave van de bewijsoverweging in het verkorte arrest en de nadere bewijsoverweging in de aanvulling op het verkorte arrest wordt verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder (het eerste) 3.4 en 3.6.
2.3.
Naar aanleiding van het middel rijst de vraag of een klacht in cassatie die ertoe strekt dat de enkele omstandigheid dat een bewijsoverweging in het verkorte arrest is vervangen door een geheel nieuwe bewijsoverweging in de aanvulling, ook indien zou moeten worden geoordeeld dat die klacht op zichzelf gegrond is, tot vernietiging van het bestreden arrest noopt. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Bij vernietiging op deze enkele grond heeft de verdachte onvoldoende in rechte te respecteren belang.
(Vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX8075). Hij kan immers de juistheid en begrijpelijkheid van het oordeel van het Hof met betrekking tot - in het onderhavige geval - de bewezenverklaring onder 1 van 'medeplegen' in volle omvang aan de Hoge Raad voorleggen, zoals dat in het tweede middel is gedaan. Het middel kan niet tot cassatie leiden.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 51 maanden.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 48 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2014.