ECLI:NL:HR:2012:BX5589

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/01541
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen de Ontvanger van de Belastingdienst Rivierenland inzake de toepassing van art. 81 lid 1 RO door de Hoge Raad

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieberoep ingesteld door [verzoekster] tegen de Ontvanger van de Belastingdienst Rivierenland. Het cassatieberoep volgde op een arrest van het gerechtshof te Arnhem, dat op 12 maart 2012 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere uitspraken in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank Arnhem van 27 januari 2012. De zaak betreft de uitleg van artikel 81 lid 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) en de toepassing van artikel 81 lid 1 RO door een meervoudige kamer van vijf leden. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman was dat het cassatieberoep moest worden verworpen, omdat de klachten die in het middel zijn aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad benadrukt dat de wet, die op 1 juli 2012 in werking is getreden, de bestaande werkwijze van de Hoge Raad formaliseert en niet uitsluit dat in cassatieberoepen door een meervoudige kamer van vijf leden, ook artikel 81 lid 1 RO kan worden toegepast. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en bevestigt daarmee de eerdere uitspraken.

Uitspraak

5 oktober 2012
Eerste Kamer
12/01541
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos,
t e g e n
ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST RIVIERENLAND,
gevestigd te Arnhem,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en de Ontvanger.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 12/99 F van de rechtbank Arnhem van 27 januari 2012;
b. het arrest in de zaak 200.101.462 van het gerechtshof te Arnhem van 12 maart 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Ontvanger heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 27 juni 1997, LJN ZC2408, NJ 1998/82).
Opgemerkt wordt dat art. 81 lid 2 RO, dat is ingevoerd bij Wet van 15 maart 2012, Stb. 116 (Wet versterking cassatierechtspraak) en in werking is getreden op 1 juli 2012, weliswaar bepaalt dat het cassatieberoep wordt behandeld en beslist door drie leden van een meervoudige kamer, maar dat deze bepaling blijkens de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2010-2011, 32 576, nr. 6, p. 6 en nr. 7, p. 2) slechts de bestaande werkwijze van de Hoge Raad beoogt te formaliseren en dus niet uitsluit dat de Hoge Raad in een cassatieberoep dat wordt behandeld en beslist door een meervoudige kamer van vijf leden, toepassing geeft aan het bepaalde in art. 81 lid 1 RO.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president F.B. Bakels op 5 oktober 2012.