ECLI:NL:HR:2012:BW6734

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04073
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van uithuisplaatsing van een kind na verstrijken van de termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 augustus 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rechtmatigheid van een uithuisplaatsing van een kind. De verzoekster, de moeder van het kind, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 15 juni 2010, waarin zij niet-ontvankelijk was verklaard in haar hoger beroep tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter. Deze beschikking had de machtiging tot uithuisplaatsing van haar kind verlengd tot 19 mei 2010, met ingang van 1 januari 2010. De moeder stelde dat zij, ondanks het verstrijken van de termijn van de uithuisplaatsing, nog steeds belang had bij de toetsing van de rechtmatigheid van deze maatregel, omdat het recht op eerbiediging van het gezinsleven, zoals gewaarborgd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in het geding was. De Hoge Raad oordeelde dat de moeder een rechtens relevant belang had om de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing te laten toetsen, en dat haar procesbelang niet kon worden ontzegd op de enkele grond dat de termijn waarvoor de maatregel gold inmiddels was verstreken. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

10 augustus 2012
Eerste Kamer
10/04073
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P. Garretsen, thans mr. K. Aantjes,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG UTRECHT,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 277897 / JE RK 09-2822 van de rechtbank Utrecht van 24 december 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.060.651 van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 juni 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
BJZ heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 [Verzoekster] (hierna ook: de moeder) is de moeder van [het kind], geboren op [geboortedatum] 1996. Zij oefent alleen het gezag uit over [het kind], die sinds 24 november 2003 in een pleeggezin verblijft.
3.2 Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 24 december 2009 is een eerder gegeven machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] verlengd tot 19 mei 2010, zulks met ingang van 1 januari 2010.
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het hof heeft haar bij beschikking van 15 juni 2010 niet-ontvankelijk verklaard in dit beroep op de grond dat zij daarbij geen belang meer had omdat de termijn van uithuisplaatsing inmiddels was verstreken.
3.3 Het hiertegen gerichte middel treft doel. In een geval als het onderhavige heeft de moeder, gelet op het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing te laten toetsen, en behoort haar mitsdien niet het procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken (HR 20 april 2012, LJN BV6484). De beschikking van het hof kan derhalve niet in stand blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 15 juni 2010;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 10 augustus 2012.