ECLI:NL:HR:2012:BW3081
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Vermindering van gevangenisstraf na overschrijding inzendtermijn in cassatiefase
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1977, had beroep ingesteld tegen een eerder vonnis waarbij een gevangenisstraf van zeven jaren was opgelegd. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.P. de Boer, stelde middelen van cassatie voor, die aan het arrest waren gehecht. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat de Hoge Raad de opgelegde straf zou verminderen, maar het beroep voor het overige zou verwerpen.
De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, met uitzondering van het vierde middel. Dit middel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat deze overschrijding gegrond was, wat leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van zeven jaren naar zes jaren en zes maanden.
De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van een overschrijding daarvan. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf en verwerpt het beroep voor het overige. De beslissing werd genomen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, en werd uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier A.C. ten Klooster.