ECLI:NL:HR:2012:BW3081

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02151
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering van gevangenisstraf na overschrijding inzendtermijn in cassatiefase

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1977, had beroep ingesteld tegen een eerder vonnis waarbij een gevangenisstraf van zeven jaren was opgelegd. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.P. de Boer, stelde middelen van cassatie voor, die aan het arrest waren gehecht. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat de Hoge Raad de opgelegde straf zou verminderen, maar het beroep voor het overige zou verwerpen.

De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, met uitzondering van het vierde middel. Dit middel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat deze overschrijding gegrond was, wat leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van zeven jaren naar zes jaren en zes maanden.

De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van een overschrijding daarvan. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf en verwerpt het beroep voor het overige. De beslissing werd genomen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, en werd uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier A.C. ten Klooster.

Uitspraak

17 april 2012
Strafkamer
nr. S 10/02151
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 mei 2010, nummer 23/003537-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de opgelegde straf zal verminderen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zeven jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zes jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 17 april 2012.