ECLI:NL:HR:2012:BU8740
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Y. Buruma
- Rechtspraak.nl
Toetsing van conservatoir beslag en de rol van de rechter-commissaris in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Zwolle-Lelystad. De zaak betreft een klaagschrift van de klager, die zich verzet tegen het conservatoir beslag dat door het openbaar ministerie op zijn loon is gelegd. De klager betoogde dat het openbaar ministerie onrechtmatig had gehandeld door het beslag te leggen, omdat er geen duidelijkheid bestond over het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel en omdat het beslag pas 11 maanden na de machtiging van de rechter-commissaris was gelegd. De Rechtbank had echter geoordeeld dat het beslag rechtmatig was, ook al was er een aanzienlijke tijd verstreken sinds de machtiging. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de wet geen termijn verbindt aan de geldigheid van de machtiging van de rechter-commissaris. De rechtbank is verantwoordelijk voor het bewaken van de voortgang van het strafrechtelijk financieel onderzoek en kan ingrijpen bij nodeloze vertraging. De Hoge Raad verwierp het beroep van de klager, waarbij werd vastgesteld dat er geen reden was om aan te nemen dat de strafrechter later geen verplichting tot betaling van een geldboete of ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zou opleggen. De uitspraak benadrukt de rol van de rechter-commissaris en de voorwaarden waaronder conservatoir beslag kan worden gelegd in het strafrecht.