ECLI:NL:HR:2011:BU5625
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- E.N. Punt
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid tot aanwenden van rechtsmiddelen in belastingzaken
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de grondwaterbelasting die aan belanghebbende is opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. De Rechtbank te Breda heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof, dat de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur heeft vernietigd en het bezwaar tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van C, die als ambtenaar in dienst van belanghebbende het bezwaar en beroep had ingesteld. De Hoge Raad concludeert dat er in de bezwaarfase en in de procedure voor de Rechtbank geen aanleiding was om de vertegenwoordigingsbevoegdheid van C ter discussie te stellen. De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende niet het recht kan worden ontzegd om in hoger beroep te verklaren dat zij instemt met het door C ingestelde bezwaar en beroep, waardoor de handelingen van C als geldig worden beschouwd.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staat veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende.