ECLI:NL:HR:2011:BT8878
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Schending van de dagvaardingstermijn en gevolgen voor de procesorde in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die op 23 juli 2009 hoger beroep heeft ingesteld tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam. De verdachte was ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats. Het Hof had op 6 juli 2010 verstek verleend tegen de verdachte, die noch zelf noch zijn raadsman was verschenen. De advocaat van de verdachte, mr. P.J. Stronks, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.
De Hoge Raad oordeelde dat de termijn van tien dagen, zoals voorgeschreven in artikel 413, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), niet in acht was genomen. De stukken van het geding toonden aan dat er geen bewijs was dat de verdachte had ingestemd met de verkorting van de termijn. Aangezien de verdachte niet ter terechtzitting was verschenen, had het Hof het onderzoek ter terechtzitting moeten schorsen op grond van artikel 413 jo. artikel 265, derde lid, Sv. Het verzuim van het Hof om dit te doen, werd als een ernstige schending van de procesorde beschouwd, wat leidde tot de nietigheid van het onderzoek en de daaropvolgende uitspraak.
De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat deze opnieuw op het bestaande hoger beroep kon worden berecht en afgedaan. Deze uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de procesregels en de rechten van de verdachte in strafzaken.