ECLI:NL:HR:2011:BT7382

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03489
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verlenging alimentatietermijn en niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een vrouw tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam. De vrouw had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarin was geoordeeld dat op haar verzoek tot verlenging van de alimentatietermijn reeds eerder onherroepelijk was beslist. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De vrouw was vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. P. Garretsen, terwijl de man in de procedure niet verschenen was.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank Utrecht en het gerechtshof Amsterdam, die aan de zaak ten grondslag lagen. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent was dat het beroep van de vrouw moest worden verworpen. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en het beroep verworpen, waarbij de vrouw werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de man op nihil werden begroot.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel waren aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat, gezien artikel 81 van de Rechtsvordering, geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer J.C. van Oven.

Uitspraak

11 november 2011
Eerste Kamer
Nr. 10/03489
RM/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 258382/FA RK 08-6963 van de rechtbank Utrecht van 13 mei 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.044.921 van het gerechtshof te Amsterdam van 4 mei 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de man begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 11 november 2011.