ECLI:NL:HR:2011:BT7382
Hoge Raad
- Cassatie
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- C.E. Drion
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Cassatie over verlenging alimentatietermijn en niet-ontvankelijkheid
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een vrouw tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam. De vrouw had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarin was geoordeeld dat op haar verzoek tot verlenging van de alimentatietermijn reeds eerder onherroepelijk was beslist. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De vrouw was vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. P. Garretsen, terwijl de man in de procedure niet verschenen was.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank Utrecht en het gerechtshof Amsterdam, die aan de zaak ten grondslag lagen. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent was dat het beroep van de vrouw moest worden verworpen. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en het beroep verworpen, waarbij de vrouw werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de man op nihil werden begroot.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel waren aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat, gezien artikel 81 van de Rechtsvordering, geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer J.C. van Oven.