ECLI:NL:HR:2011:BR0440
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging na vrijspraak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder vrijgesproken door de politierechter in Groningen op 13 oktober 2006, maar de Officier van Justitie (OvJ) had hoger beroep ingesteld. De verdediging stelde dat de OvJ niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat er ernstige schendingen van de beginselen van een behoorlijke procesorde zouden zijn geweest. De verdediging voerde aan dat zij niet op de hoogte was gesteld van het voornemen van de OvJ om getuigen te horen en dat zij geen mogelijkheid had om bij deze verhoren aanwezig te zijn.
Het Hof verwierp het verweer van de verdediging en oordeelde dat de OvJ bevoegd was om nader onderzoek te verrichten na het instellen van hoger beroep. De verdediging stelde dat de getuigen waren gehoord zonder dat zij daarin gekend was, en dat dit een ernstige schending van de procesorde inhield. Het Hof oordeelde echter dat de redenen die de verdediging aanvoerde niet voldoende waren om de OvJ niet-ontvankelijk te verklaren.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de handelwijze van de OvJ, zoals vastgesteld door het Hof, niet automatisch leidde tot niet-ontvankelijkheid. De Hoge Raad stelde dat de verdediging niet had aangetoond waaruit de ernstige schending van de procesorde bestond. De overige middelen van de verdediging konden ook niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad verwierp het beroep.