ECLI:NL:HR:2011:BQ3673
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de betekenis van bij de belastingwet voorziene aangifte en opzet bij onverplichte aangiften
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1952 en woonachtig te [woonplaats], was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk niet doen van bij de belastingwet voorziene aangiften, wat resulteerde in te weinig geheven belasting. De verdediging stelde dat de aangiften niet opzettelijk onjuist of onvolledig waren, omdat deze onverplicht waren gedaan. De Advocaat-Generaal Silvis had geconcludeerd tot vernietiging van de bewezenverklaring en terugwijzing naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat een bij de belastingwet voorziene aangifte enkel een aangifte is die is gedaan door middel van een door de inspecteur uitgereikt aanslagbiljet, onjuist is. Ook een onverplicht gedane aangifte kan worden aangemerkt als een bij de belastingwet voorziene aangifte. De Hoge Raad verwierp het middel van de verdachte, dat stelde dat een onverplichte aangifte niet opzettelijk onjuist of onvolledig kan zijn. De Hoge Raad bevestigde de eerdere uitspraak van het Hof en oordeelde dat de bewezenverklaring van de verdachte standhield.
De zaak betreft de periode van januari 2003 tot en met juli 2004, waarin de verdachte samen met [A] BV opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting en loonbelasting heeft gedaan. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte opzettelijk niet de juiste aangiften had ingeleverd, wat leidde tot een te laag bedrag aan belastingheffing. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte wel degelijk opzet had op het onjuist invullen van de aangiften, ondanks zijn verweer dat hij handelde op basis van incorrecte informatie van medewerkers van [A] BV. De Hoge Raad bevestigde dat de aangiften, ondanks hun onjuistheid, als bij de belastingwet voorziene aangiften konden worden aangemerkt, en verwierp het beroep van de verdachte.