ECLI:NL:HR:2011:BQ1941

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01869
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek in cassatie met betrekking tot noodzaakcriterium en volmachtvereiste

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verzoek tot het horen van getuigen dat door de verdediging was ingediend in de appelschriftuur. Het Hof had dit verzoek afgewezen op basis van het noodzaakcriterium, waarbij het oordeel werd geveld dat de schriftuur niet voldeed aan de vereisten van artikel 452, eerste lid, juncto artikel 450, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging had een standaardformulier 'Hoger Beroep' ingediend, maar dit formulier bevatte niet de noodzakelijke verklaring van de raadsman dat hij tot indiening van de schriftuur door de verdachte was gevolmachtigd.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de ondertekenaar van het formulier, ook als deze advocaat is, niet mocht vertrouwen op de juistheid van het formulier dat door de griffie van de Rechtbank was aangeboden. De Hoge Raad concludeerde dat de afwijzing van het getuigenverzoek door het Hof niet kon standhouden, omdat het Hof de wettelijke vereisten niet correct had toegepast. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat de zaak opnieuw op het bestaande hoger beroep kon worden berecht en afgedaan.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wettelijke vereisten bij het indienen van hoger beroep en de rol van de raadsman in dit proces. De Hoge Raad bevestigt dat de ondertekenaar van een standaardformulier mag vertrouwen op de juistheid van dat formulier, mits het door een justitiële autoriteit is aangeboden. Dit arrest heeft implicaties voor de manier waarop getuigenverzoeken in hoger beroep worden behandeld en de verantwoordelijkheden van advocaten bij het indienen van processtukken.

Uitspraak

31 mei 2011
Strafkamer
nr. 09/01869
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 mei 2009, nummer 22/003901-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt primair over de door het Hof gehanteerde maatstaf bij de afwijzing van in de appelschriftuur genoemde getuigen en subsidiair over de motivering van die afwijzing.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"De raadsman deelt voorts mede te persisteren bij het in de appelschriftuur opgenomen verzoek om de chef van de R.C.I.E., [betrokkene 1], de in diens proces-verbaal van 17 april 2008 genoemde [getuige 1] en [getuige 2], alsmede [getuige 3] als getuigen ter terechtzitting te horen en de behandeling van de zaak daartoe aan te houden. Aansluitend draagt hij zijn daarop betrekking hebbende pleitaantekeningen voor en legt deze vervolgens aan het hof over, waarbij hij tevens verzoekt de in voornoemd proces-verbaal bedoelde informant als getuige ter terechtzitting dan wel door de rechter-commissaris te doen horen.
De raadsman geeft desgevraagd te kennen dat de - in een zogenaamd standaardformulier vervatte - appelschriftuur door hem is ingevuld, ondertekend en ingediend.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot het horen van de door de raadsman genoemde getuigen dient te worden afgewezen.
Het hof onderbreekt hierop het onderzoek voor beraadslaging. Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat het hof bij de beoordeling van het verzoek om [betrokkene 1], [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] als getuigen te horen geen acht heeft geslagen op de appelschriftuur, nu deze niet de verklaring bevat als bedoeld in artikel 452, eerste lid, juncto artikel 450, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering en mitsdien niet aan de wettelijke vereisten voldoet. Dientengevolge heeft te gelden dat zowel dit verzoek als het verzoek om de door de raadsman bedoelde informant als getuige te (doen) horen eerst ter terechtzitting door een in de zin van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering uitdrukkelijk door de verdachte gemachtigd raadsman is gedaan, zodat het hof in deze het criterium van artikel 315 en - meer in het bijzonder waar het bedoelde informant betreft - artikel 316, van het Wetboek van Strafvordering van toepassing acht. Dat in aanmerking genomen is het hof tot het oordeel gekomen dat de noodzaak om voornoemde [betrokkene 1], [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en bedoelde informant als getuigen te (doen) horen niet is gebleken, temeer niet nu de daartoe strekkende verzoeken zijn ingegeven door het vermoeden dat [getuige 3] als informant en tevens infiltrant is opgetreden, doch de processtukken - ook indien deze worden bezien in het licht van hetgeen de raadsman dienaangaande naar voren heeft gebracht - geen begin van aannemelijkheid bevatten dat dit vermoeden gegrond zou kunnen zijn. Het hof wijst deze verzoeken dan ook af, evenals het daarmee samenhangende verzoek de behandeling van de zaak aan te houden."
2.3. Het Hof heeft het oordeel dat het verzoek tot het horen van de door de verdediging in de appelschriftuur opgegeven getuigen moet worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium doen steunen op de vaststelling dat de schriftuur van 24 juli 2008 niet inhoudt de op grond van art. 452, eerste lid, in verbinding met art. 450, eerste lid aanhef en onder a, Sv vereiste verklaring van de raadsman dat hij tot indiening van die schriftuur door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd.
2.4. Deze schriftuur bevindt zich bij de stukken. Het betreft een formulier "Hoger Beroep" van de Rechtbank te 's-Gravenhage dat is voorzien van de volgende aanhef:
"Dit betreft een standaardformulier waarop u grieven tegen het vonnis en/of redenen voor het instellen van hoger beroep kunt weergeven (art. 410 lid 1 en lid 4 Wetboek van Strafvordering)."
Dit formulier wordt klaarblijkelijk door de griffie van de Rechtbank ter invulling en ondertekening voorgelegd aan degene die hoger beroep wenst in te stellen tegen een vonnis. Dit formulier bevat niet de verklaring als bedoeld in art. 450, eerste lid aanhef en sub a, Sv. Aangezien het formulier wordt gebezigd en ter ondertekening wordt aangeboden door een justitiële autoriteit mag de ondertekenaar - ook wanneer deze zoals in het onderhavige geval, advocaat is - erop vertrouwen dat het geen later fataal blijkende fouten of leemten bevat en dat door de ondertekening en inlevering ook het in art. 410, vierde lid, Sv beoogde doel wordt bereikt (vgl. HR 30 maart 2010, LJN BL3194, NJ 2010/203). Dat heeft het Hof miskend.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 31 mei 2011.