ECLI:NL:HR:2011:BQ0757
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Betekening inleidende dagvaarding en cassatieprocedure
In deze zaak gaat het om de betekening van de inleidende dagvaarding in hoger beroep. De Hoge Raad heeft op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, dat op 16 oktober 2009 bij verstek was gewezen. De verdachte, geboren in 1957, had hoger beroep ingesteld tegen een eerder vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Groningen, waarin hij bij verstek was veroordeeld. De advocaat van de verdachte, mr. L.S. Slinkman, heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad oordeelt dat de dagvaarding in hoger beroep op de juiste wijze is betekend aan de gemachtigde van de verdachte, mr. Slinkman. Volgens artikel 408a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is de dagvaarding op 15 april 2009 ter plaatse in het Gerechtsgebouw in persoon uitgereikt aan de gemachtigde, wat volgens artikel 450, vierde lid, Sv geldt als een uitreiking in persoon aan de verdachte. De verdachte had de mogelijkheid om in hoger beroep te klagen over de wijze van betekening, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Hierdoor kan er in cassatie niet met vrucht worden geklaagd over de betekening.
De Hoge Raad concludeert dat het eerste middel faalt en dat het tweede middel niet tot cassatie kan leiden. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep wordt verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken op 31 mei 2011.