ECLI:NL:HR:2011:BO7908
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen arrest Gerechtshof 's-Gravenhage inzake strafzaak
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, gedateerd 2 februari 2009, met nummer 22/002422-08. De verdachte, geboren in 1981, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. F.P. Holthuis, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de wettelijke vereisten. Dit houdt in dat er sprake moet zijn van een stellige en duidelijke klacht over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. De Hoge Raad oordeelt dat de aangeduide klacht niet aan deze vereisten voldoet, waardoor deze onbesproken moet blijven.
Daarnaast zijn de overige middelen van cassatie niet toereikend om tot cassatie te leiden. De Hoge Raad stelt vast dat, gezien artikel 81 RO, er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en wordt het arrest uitgesproken op 1 februari 2011 door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart.