ECLI:NL:HR:2011:BO6693
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van verkeersassistenten als buitengewoon opsporingsambtenaar in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de bevoegdheid van verkeersassistenten, die in dienst zijn van het politiekorps Noord-Holland Noord, om als buitengewoon opsporingsambtenaar op te treden. De verdachte was beschuldigd van het overschrijden van de maximumsnelheid op 7 april 2007 in Heerhugowaard. De verbalisanten, die als verkeersassistenten waren aangesteld, hadden de snelheid van de verdachte gemeten en een proces-verbaal opgemaakt. Het hof had eerder geoordeeld dat de verbalisanten niet beschikten over de vereiste opsporingsbevoegdheid, wat leidde tot de cassatie door de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelde dat verkeersassistenten, mits zij beschikken over een geldige titel van opsporingsbevoegdheid en de vereiste bekwaamheid en betrouwbaarheid, bevoegd zijn om strafbare feiten te onderzoeken die zijn vastgelegd in hun akte van beëdiging. De Hoge Raad concludeerde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verbalisanten niet bevoegd waren, en dat het oordeel van het hof blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.
Deze uitspraak verduidelijkt de voorwaarden waaronder verkeersassistenten als buitengewoon opsporingsambtenaar kunnen optreden en benadrukt het belang van een correcte akte van beëdiging voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden. De uitspraak heeft implicaties voor de rechtsgeldigheid van proces-verbaal opgemaakt door verkeersassistenten en de eisen die aan hun aanstelling en beëdiging worden gesteld.