ECLI:NL:HR:2010:BN7086
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Schending van de redelijke termijn in cassatie en de gevolgen voor verbeurdverklaring
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 8 oktober 2008. De verdachte, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, had beroep ingesteld tegen de verbeurdverklaring van een aantal inbeslaggenomen runderen. De kern van het geschil betrof de vraag of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden in de cassatiefase. De Hoge Raad oordeelde dat de termijn inderdaad was overschreden, maar dat dit geen gevolgen had voor de bijkomende straf van verbeurdverklaring. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat er geen vermindering van een bijkomende straf wordt toegepast, zelfs niet wanneer er geen hoofdstraf is opgelegd. De Advocaat-Generaal Jörg had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel ten aanzien van de omvang van de bijkomende straf. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep, waarbij het oordeel over de overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot rechtsgevolgen voor de verbeurdverklaring.