ECLI:NL:HR:2010:BN1396
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verwerping cassatieberoep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een moeder tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam. De moeder had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, die de eerdere beslissingen van de rechtbank Utrecht bekrachtigde. De rechtbank had op 18 mei 2009 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 19 mei 2010 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 31 december 2009. De moeder stelde dat deze beslissingen onterecht waren en vroeg om herziening.
De Hoge Raad oordeelde dat de geldigheidsduur van zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing inmiddels was verstreken. De ondertoezichtstelling was verlopen op 19 mei 2010 en de machtiging tot uithuisplaatsing was al op 1 januari 2010 geëindigd. Hierdoor had de moeder geen belang meer bij haar cassatieberoep, aangezien de situatie waarover de rechtszaak ging niet meer bestond. De Hoge Raad verwees naar een eerdere uitspraak (HR 9 juli 2010, nr. 09/02434, LJN BM2337) ter ondersteuning van deze beslissing.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was dat de moeder niet-ontvankelijk verklaard moest worden in haar cassatieberoep. De Hoge Raad volgde dit advies en verwierp het beroep, waarmee de eerdere beslissingen van de rechtbank en het hof in stand bleven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann, en de zaak werd behandeld door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk.