ECLI:NL:HR:2010:BN1396

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00593
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping cassatieberoep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een moeder tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam. De moeder had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, die de eerdere beslissingen van de rechtbank Utrecht bekrachtigde. De rechtbank had op 18 mei 2009 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 19 mei 2010 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 31 december 2009. De moeder stelde dat deze beslissingen onterecht waren en vroeg om herziening.

De Hoge Raad oordeelde dat de geldigheidsduur van zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing inmiddels was verstreken. De ondertoezichtstelling was verlopen op 19 mei 2010 en de machtiging tot uithuisplaatsing was al op 1 januari 2010 geëindigd. Hierdoor had de moeder geen belang meer bij haar cassatieberoep, aangezien de situatie waarover de rechtszaak ging niet meer bestond. De Hoge Raad verwees naar een eerdere uitspraak (HR 9 juli 2010, nr. 09/02434, LJN BM2337) ter ondersteuning van deze beslissing.

De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was dat de moeder niet-ontvankelijk verklaard moest worden in haar cassatieberoep. De Hoge Raad volgde dit advies en verwierp het beroep, waarmee de eerdere beslissingen van de rechtbank en het hof in stand bleven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann, en de zaak werd behandeld door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk.

Uitspraak

8 oktober 2010
Eerste Kamer
10/00593
DV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG UTRECHT,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en Bureau Jeugdzorg.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 263046/JE RK 09-414 van de rechtbank Utrecht van 19 februari 2009, 27 februari 2009 en 18 mei 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.043.170 van het gerechtshof te Amsterdam van 17 november 2009.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bureau Jeugdzorg heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de moeder in haar cassatieberoep.
De moeder heeft bij brief van 3 augustus 2010 op de conclusie gereageerd. Nu deze brief niet is ingediend door een advocaat bij de Hoge Raad, kan de Hoge Raad op deze brief geen acht slaan.
3. Beoordeling van het cassatieberoep
Bij beschikking van 18 mei 2009 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd van 19 mei 2009 tot 19 mei 2010. Voorts heeft de rechtbank de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd van 19 mei 2009 tot en met 31 december 2009. Bij beschikking van 17 november 2009 heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met afwijzing van het meer of anders verzochte.
De moeder heeft cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van het hof.
Aangezien de geldigheidsduur van de verlenging van de ondertoezichtstelling en die van de machtiging tot uithuisplaatsing reeds op 19 mei 2010 respectievelijk 1 januari 2010 is verstreken, heeft de moeder geen belang meer bij haar cassatieberoep. Het cassatieberoep zal wegens gebrek aan belang worden verworpen (vgl. HR 9 juli 2010, nr. 09/02434, LJN BM2337).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 oktober 2010.