ECLI:NL:HR:2010:BM3638
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn en betekening van verstekmededeling in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank te Arnhem, maar was ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De zaak draait om de vraag of er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en concludeert dat de vertraging die is opgetreden niet kan worden toegerekend aan het Openbaar Ministerie (OM). De verstekmededeling is binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig betekend, en het OM heeft bovendien meerdere pogingen ondernomen om de verdachte op de hoogte te stellen van de uitspraak. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte niet kan stellen dat de redelijke termijn is overschreden, omdat hij zelf geen adequate maatregelen heeft genomen om op de hoogte te blijven van de procedure. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar vermindert de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden naar elf maanden en twee weken, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De overige middelen tot cassatie worden verworpen.