ECLI:NL:HR:2020:541

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
19/00755
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overschrijding van de redelijke termijn bij betekening van verstekmededeling in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 26 juli 2013. De verdachte, geboren in 1972, had beroep ingesteld tegen de opgelegde gevangenisstraf van 197 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het cassatiemiddel betrof de vraag of er voldoende voortvarendheid was betracht bij de betekening van de verstekmededeling, wat zou kunnen leiden tot een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, concludeerde dat het bestreden arrest vernietigd moest worden, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel slaagde, omdat uit de stukken bleek dat er niet binnen één jaar na het wijzen van het verstekarrest op 26 juli 2013 pogingen waren ondernomen om de verstekmededeling te betekenen. Pas op 12 mei 2017 was er een poging gedaan om de verstekmededeling aan de verdachte uit te reiken. Dit leidde tot de conclusie dat de verstekmededeling niet met de nodige voortvarendheid was betekend, wat resulteerde in een overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad besloot de opgelegde gevangenisstraf te verminderen met 17 dagen, waardoor de nieuwe straf 180 dagen zou bedragen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/00755
Datum31 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 26 juli 2013, nummer 22-000395-13, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.P. Wesselink-van Dijk, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, en tot vermindering daarvan door de Hoge Raad naar diens gebruikelijke maatstaf.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat na het wijzen van het arrest bij het betekenen van de verstekmededeling onvoldoende voortvarendheid is betracht, als gevolg waarvan de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 197 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 180 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 maart 2020.