ECLI:NL:HR:2010:BM0754

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11770
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
  • M.A. Loth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbare uitspraak van de Hoge Raad inzake cassatieberoep tegen arrest Gerechtshof Amsterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 11 september 2007 was gewezen. De verdachte, geboren in 1983 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De verdediging werd gevoerd door de advocaten mr. B.P. de Boer en mr. G.P. Hamer, die middelen van cassatie hebben voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het arrest van het Gerechtshof niet in het openbaar is uitgesproken, zoals vereist volgens artikel 362, eerste lid, in verbinding met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering. Dit leidde ertoe dat de Hoge Raad het arrest alsnog ter openbare terechtzitting heeft uitgesproken. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel met betrekking tot de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die is verminderd tot twee jaren en acht maanden. De overige middelen van cassatie zijn verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden.

Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, is overschreden, wat heeft geleid tot een verdere vermindering van de opgelegde gevangenisstraf. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, samen met de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

21 september 2010
Strafkamer
nr. 07/11770
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 september 2007, nummer 23/005549-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. G.P. Hamer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. Mr. De Boer, voornoemd, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het arrest niet in het openbaar is uitgesproken.
2.2. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 september 2007 blijkt niet dat het arrest overeenkomstig art. 362, eerste lid, in verbinding met art. 415 Sv in het openbaar is uitgesproken, zodat het ervoor moet worden gehouden dat dit niet is geschied.
2.3. De Hoge Raad zal doen wat het Hof had behoren te doen en zelf het arrest ter openbare terechtzitting uitspreken (vgl. HR 15 december 2009, LJN BJ7799).
3. Beoordeling van de overige middelen
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en acht maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 21 september 2010.