ECLI:NL:HR:2010:BL3221
Hoge Raad
- Cassatie
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid cassatieberoep en rolzitting Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1992 en woonachtig te [woonplaats]. Het beroep is ingesteld door de verdachte zelf, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B. Vermeirssen. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in het beroep. Dit oordeel is gebaseerd op de aanzegging die op 24 augustus 2009 aan de verdachte is betekend, en de daaropvolgende communicatie van de Hoge Raad aan de raadsman over de betekening van deze aanzegging op 2 september 2009. De raadsman heeft echter gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal en heeft een cassatieschriftuur ingediend op 26 oktober 2009. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling rekening gehouden met de mogelijkheid dat de raadsman ervan is uitgegaan dat de aanzegging op 2 september 2009 was betekend, wat zou betekenen dat de termijn voor het indienen van de schriftuur op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor heeft de Hoge Raad besloten de verdachte ontvankelijk te achten in het cassatieberoep. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting van 20 april 2010, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Het arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en is uitgesproken op 13 april 2010.