ECLI:NL:HR:2010:BL3221

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02680 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
  • M.A. Loth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep en rolzitting Hoge Raad

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1992 en woonachtig te [woonplaats]. Het beroep is ingesteld door de verdachte zelf, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B. Vermeirssen. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in het beroep. Dit oordeel is gebaseerd op de aanzegging die op 24 augustus 2009 aan de verdachte is betekend, en de daaropvolgende communicatie van de Hoge Raad aan de raadsman over de betekening van deze aanzegging op 2 september 2009. De raadsman heeft echter gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal en heeft een cassatieschriftuur ingediend op 26 oktober 2009. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling rekening gehouden met de mogelijkheid dat de raadsman ervan is uitgegaan dat de aanzegging op 2 september 2009 was betekend, wat zou betekenen dat de termijn voor het indienen van de schriftuur op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor heeft de Hoge Raad besloten de verdachte ontvankelijk te achten in het cassatieberoep. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting van 20 april 2010, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Het arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en is uitgesproken op 13 april 2010.

Uitspraak

13 april 2010
Strafkamer
Nr. 09/02680 J
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenarrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 januari 2009, nummer 22/003098-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B. Vermeirssen, advocaat te Goes, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. De stukken van het geding houden het volgende in:
(i) op 24 augustus 2009 is aan de verdachte in persoon een aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv uitgereikt;
(ii) bij brieven van 2 september 2009 is door de administratie van de Hoge Raad aan de raadsman mededeling gedaan van die datum van de betekening van de aanzegging en is hem een afschrift gestuurd van de aanzegging met een kopie van de akte van uitreiking;
(iii) een van deze brieven houdt het volgende in:
"In de zaak tegen
Naam [Verdachte]
(...)
treedt u op als advocaat. (...) De aanzegging ex artikel 435, lid 1, Sv is op 2 september 2009 betekend. Een op straffe van niet-ontvankelîjkheid van het beroep vereiste schriftuur, houdende middelen van cassatie, kan binnen zestig dagen na deze datum bij de Hoge Raad worden ingediend. (...)"
(iv) namens de verdachte is op 26 oktober 2009 een cassatieschriftuur ingediend.
2.2. Gelet op de inhoud van de hiervoor onder (iii) genoemde brief moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de raadsman van de verdachte overeenkomstig het in die brief gestelde ervan is uitgegaan dat de aanzegging was betekend op 2 september 2009 en dat daarom de termijn voor het indienen van de schriftuur op 26 oktober 2009 nog niet was verstreken. Daarin vindt de Hoge Raad aanleiding de verdachte ontvankelijk te achten in het cassatieberoep.
3. Slotsom
De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep en heeft zich niet uitgelaten over de voorgestelde middelen.
De Hoge Raad is van oordeel dat de Advocaat-Generaal daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 20 april 2010;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 april 2010.