ECLI:NL:HR:2010:BL0572
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van beroep in cassatie tegen beschikking tot verlenen van verlof in het kader van rechtshulp
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam, die op 25 april 2008 is gegeven. De beschikking betreft het verlenen van verlof in het kader van rechtshulp aan de Australische justitiële autoriteiten, zoals bedoeld in artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 1967 en ten tijde van de betekening gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Midden Holland', heeft geen klaagschrift ingediend zoals vereist volgens artikel 552a Sv. Hierdoor kan hij niet als klager worden aangemerkt en is hij niet-ontvankelijk in zijn beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 26 januari 2010 geoordeeld dat volgens artikel 445 Sv beroep in cassatie tegen beschikkingen alleen openstaat in de gevallen die in dat wetboek zijn bepaald. Aangezien er geen bepaling is die het mogelijk maakt voor anderen dan het openbaar ministerie en de klager om cassatie in te stellen tegen een beschikking als deze, kan de Hoge Raad de klager niet in zijn beroep ontvangen. De advocaat van de klager, mr. S.J. van der Woude, had middelen van cassatie voorgesteld, maar deze zijn niet ontvankelijk verklaard.
De uitspraak van de Hoge Raad is een bevestiging van de strikte regels omtrent de ontvankelijkheid van cassatieberoepen en benadrukt het belang van het indienen van een klaagschrift om als klager te worden erkend. De beslissing is genomen in raadkamer en openbaar uitgesproken, waarbij de vice-president F.H. Koster de voorzitter was, samen met de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, en de griffier S.P. Bakker aanwezig was.