2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Op gronden zoals weergegeven in de door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde en bij de stukken van het dossier gevoegde pleitnota is door de raadsvrouw betoogd dat ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde sprake is van ernstige vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, welke vormverzuimen primair dienen te leiden tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte. Kort en zakelijk weergegeven hebben deze gronden betrekking op enerzijds a) het ten onrechte op grond van CIE-informatie aanmerken van verdachte als zodanig en anderzijds b) het in strijd met wettelijke regels gebruik maken voor de opsporing van een getapt voicemailbericht van een verschoningsgerechtigde, te weten de raadsman van de verdachte. Subsidiair dient een en ander te leiden tot strafvermindering, aldus de raadsvrouw.
Ad a) De CIE-informatie
Het hof verwerpt het betoog dat er onvoldoende informatie beschikbaar was om de verdachte als zodanig aan te merken. Het hof overweegt hiertoe als volgt. In het rapport van de RCIE van 21 juni 2005 (p. 584 van het dossier) wordt dermate concrete informatie verstrekt over de verdachte, dat er voldoende aanleiding was voor het opstarten van onderzoekshandelingen. Zo houdt deze informatie in dat drugs worden bewaard in een woning aan de [a-straat] te [plaats], alwaar de ouders van de verdachte woonachtig waren, wordt een gsm-nummer genoemd dat gebruikt wordt voor het dealen alsmede het in het bezit hebben van een Van, terwijl op naam van de verdachte een Dodge Ram Van bleek te staan. Dat deze informatie voortbouwt op eerdere verkregen en dus oudere CIE-informatie - in de woorden van de raadsvrouw 'gedateerde' informatie -, zoals ook in genoemd proces-verbaal vermeld, doet daar niet aan af. Voorts is op p. 586 weergegeven dat in juli 2005, dus recent, bij de RCIE informatie is binnengekomen met betrekking tot het door een handelaar in cocaïne gebruikmaken van het gsm-nummer 06-[001] en het gebruik van een Volkswagen Polo, over welk gsm-nummer en auto de verdachte beschikte.
Deze aanknopingspunten rechtvaardigden naar het oordeel van het hof het opstarten van het onderzoek omdat ten aanzien van de verdachte gerede verdenking kon ontstaan dat deze zich schuldig maakte aan het plegen van strafbare feiten. Dat in de CIE-informatie mogelijk aan de verdachte de verkeerde bijnaam ('[...]') is toegeschreven, zoals door de raadsvrouw aangevoerd, doet daar niet aan af, gelet op de overige binnengekomen informatie.
Het voorgaande brengt mee dat niet kan worden gesteld dat met de opsporing belaste ambtenaren ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, zodat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
Ad b) Het getapte voicemailbericht
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat onjuist is gehandeld door het voicemailbericht bij de stukken te voegen en niet hetzij te vernietigen, hetzij met schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris in het dossier te voegen. Het hof is voorts echter van oordeel dat niet gezegd kan worden dat door toevoeging aan het dossier van het voicemailbericht zonder een dergelijke machtiging ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, nog daargelaten de vraag of een ingesproken voicemailbericht inhoudende het verzoek van de verdachte om hem terug te bellen inderdaad valt onder de door de raadsvrouw aangehaalde bepalingen. Van niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan derhalve geen sprake zijn. De identiteit van de verdachte was naar het oordeel van het hof reeds bekend op het moment dat het voicemail-bericht werd opgenomen en de opsporingsinstanties waren de verdachte reeds op het spoor, zoals blijkt uit het op 15 september 2005 opgenomen telefoongesprek met [A] (p. 200), waarin twee adressen worden genoemd, te weten het adres van de verdachte en dat van zijn ouders. Voorts acht het hof het, gelet op de afgelegde getuigen-verklaringen en overige tapgesprekken, niet aannemelijk dat enkel het voorhouden van dit voicemailbericht 393 de verdachte heeft bewogen tot het afleggen van een bekennende verklaring.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsvrouw dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou zijn in de vervolging van de verdachte. Tevens is het hof van oordeel dat de verdachte niet in zijn belangen is geschaad, althans niet in die mate dat daaraan de consequentie van strafvermindering dient te worden verbonden."