ECLI:NL:HR:2010:BI9790
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- P.M.F. van Loon
- Rechtspraak.nl
Cassatie inzake terbeschikkingstelling van onroerende zaken en inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de terbeschikkingstellingsregeling in de inkomstenbelasting, specifiek artikel 3.92 van de Wet IB 2001. Belanghebbende, samen met zijn echtgenote, is middellijk enig aandeelhouder van A B.V. en heeft een pand aangeschaft voor de verhuur aan een vennootschap onder firma waarin zij samen met B opereren. De Inspecteur had een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd voor het jaar 2003, welke na bezwaar door de Rechtbank te Breda werd vernietigd. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarna de Staatssecretaris in cassatie ging.
De Hoge Raad oordeelt dat de terbeschikkingstelling van onroerende zaken aan een gelieerde vennootschap reeds aanvangt op het moment van aanschaf, mits de gezamenlijke bedoeling van de belastingplichtige en de vennootschap om de zaak in gebruik te geven aanwezig is. Dit kan ook zonder schriftelijke overeenkomst, mits er voldoende afstemming heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad bevestigt dat de overige onroerende zaken op de werkzaamheidsbalans moeten worden opgenomen voor de kostprijs inclusief de aanschaffingskosten. Het beroep in cassatie wordt ongegrond verklaard, en de Staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 966.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling en verduidelijkt de voorwaarden waaronder deze regeling van toepassing is. De uitspraak biedt inzicht in de juridische interpretatie van de wetgeving omtrent inkomstenbelasting en de rol van gelieerde vennootschappen.