ECLI:NL:HR:2009:BJ9783
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Beoordeling getuigenverzoek en feitelijke leidinggevende verantwoordelijkheid in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969 en woonachtig te Alkmaar, was beschuldigd van het niet indienen van belastingaangiften en het opzettelijk doen van onjuiste aangiften voor de vennootschap [A] B.V. in de periode van 2002 tot 2003. De verdediging verzocht om het horen van getuige [getuige 1], die volgens hen feitelijk verantwoordelijk was voor de gedragingen van de vennootschap vanaf 4 maart 2003. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het geen noodzaak aanwezig achtte voor het horen van de getuige, aangezien er geen bewijs was dat de uitschrijving van de verdachte als directeur onjuist was.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de juiste maatstaf had toegepast bij de beoordeling van het getuigenverzoek, maar dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was. De Hoge Raad wees erop dat de enkele omstandigheid dat de verdachte als enig bestuurder van de vennootschap was ingeschreven, niet automatisch betekent dat hij ook feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen. Dit laat de mogelijkheid open dat de verdachte vanaf 4 maart 2003 geen feitelijke leiding heeft gegeven aan de gedragingen van de vennootschap.
Uiteindelijk vernietigde de Hoge Raad de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van getuigenverzoeken in het licht van de feitelijke verantwoordelijkheden binnen vennootschappen en de noodzaak om de bewijsvoering zorgvuldig te wegen.