ECLI:NL:HR:2004:AP1508

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02801/03 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijs van feitelijke leiding geven in de gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 augustus 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geregistreerd als bestuurder van een stichting, was beschuldigd van het feitelijk leiding geven aan verboden gedragingen met betrekking tot de verzorging van dieren, zoals vastgesteld in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De feiten betroffen onder andere het houden van niet-gemerkte runderen en het onthouden van noodzakelijke verzorging aan verschillende diersoorten. De Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte feitelijke leiding had gegeven aan de bewezenverklaarde gedragingen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen en de zaak zou moeten verwijzen naar een aangrenzend gerechtshof voor verdere behandeling. De Hoge Raad volgde deze conclusie en vernietigde de uitspraak van het Hof, waarbij het de zaak verwees naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de vaststelling van feitelijk leiding geven in strafzaken.

Uitspraak

24 augustus 2004
Strafkamer
nr. 02801/03 E
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 14 april 2003, nummer 23/003644-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 8 mei 2002, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging en hem voorts ter zake van 1. en 3. "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd" en 4. "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging" veroordeeld ten aanzien van feit 1 tot tienmaal een geldboete van telkens € 15,--, subsidiair telkens één dag hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, ten aanzien van 3 tot twaalfmaal een geldboete van telkens € 7,50, subsidiair telkens één dag hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en ten aanzien van 4 tot twee weken gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep, dat zich niet richt tegen het ontslag van rechtsvervolging ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde, is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend gerechtshof teneinde op het bestaande beroep te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de bewezenverklaarde gedragingen van de in de bewezenverklaring genoemde rechtspersoon.
3.2. Ten laste van de verdachte is - voorzover thans nog van belang - bewezenverklaard dat:
"1. [medeverdachte 1] op 17 december 2001 te Utrecht als houder op haar vestiging 10 niet gemerkte runderen aanwezig heeft gehad, zulks terwijl hij, verdachte, als bestuurder van de Stichting telkens aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven;
3. [medeverdachte 1] op 17 december 2001 te Utrecht als ondernemer de feitelijke macht heeft uitgeoefend over Meishan-varkens dan wel in haar vestiging die varkens aanwezig heeft gehad, zulks terwijl hij, verdachte, als bestuurder van de Stichting telkens aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven;
4. [medeverdachte 1] in de periode van 16 maart 2001 tot en met 17 december 2001 te Utrecht, als houder, de navolgende dieren, de nodige verzorging heeft onthouden door:
- runderen, waaronder Yaks, onvoldoende, op terreinen zonder droge plekken en/of zonder beschutting en/of van te geringe omvang, te huisvesten en
- schapen en/of geiten onvoldoende, op een terrein zonder voldoende droge plekken en/of van te geringe omvang, te huisvesten en
- Meishan-varkens onvoldoende, op terreinen zonder droge plekken en/of zonder beschutting en/of van te geringe omvang, te huisvesten,
zulks terwijl hij, verdachte, telkens aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven."
3.3. Aangezien deze bewezenverklaring, voorzover behelzende dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de bewezenverklaarde gedragingen van [medeverdachte 1], niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, is de uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel treft derhalve doel.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak, voorzover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 24 augustus 2004.