ECLI:NL:HR:2009:BI2036
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- W.A.M. van Schendel
- C.A. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
Huwelijksvermogensrecht: geschil over verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen voormalige echtelieden
In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden over de verdeling van hun huwelijksgemeenschap. De vrouw heeft op 8 januari 2004 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Rotterdam om echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man heeft hierop gereageerd met een zelfstandig verzoek tot verdeling van de gemeenschap bij helfte, met de benoeming van een notaris en onzijdige personen. De rechtbank heeft op 13 augustus 2004 de echtscheiding uitgesproken en op 12 januari 2007 de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld volgens het voorstel van de vrouw.
De man heeft echter hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, waar de vrouw incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft op 12 maart 2008 de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de verdeling afgewezen, omdat het hof van mening was dat partijen onvoldoende gegevens hadden ingebracht. De vrouw heeft hiertegen cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat er onvoldoende gegevens waren om de verdeling vast te stellen. De Hoge Raad benadrukte dat een verzoek tot verdeling op grond van artikel 3:185 BW dient te resulteren in een vaststelling van de verdeling of de wijze van verdeling, en dat de rechter niet zomaar kan afwijzen als partijen hun verplichtingen niet nakomen. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 10 juli 2009.