ECLI:NL:HR:2009:BH5174

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10114
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek wegens ziekte en de beoordeling van bewijsstukken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanhoudingsverzoek van de verdachte wegens ziekte. De verdachte was niet verschenen op de zitting en zijn raadsman, mr. J.G.M. Dassen, heeft verzocht om aanhouding, onder verwijzing naar een telefoontje van de broer van de verdachte die meldde dat de verdachte ziek was. Het Hof heeft het verzoek afgewezen omdat de verdachte geen medische verklaring had overgelegd. De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over aanhoudingsverzoeken en benadrukt dat het aan de rechter is om te beoordelen of de aangevoerde reden voor het aanhoudingsverzoek aannemelijk en van voldoende gewicht is. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft onderzocht of het overleggen van een medische verklaring of andere gegevens redelijkerwijs van de verdachte verlangd had kunnen worden. De afwijzing van het verzoek op basis van het ontbreken van een medische verklaring is niet voldoende onderbouwd. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

21 april 2009
Strafkamer
nr. 07/10114
Hoge Raad der Nederland
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 29 juni 2007, nummer 21/005019-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2007, houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen en voorts:
"Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht, die verklaart niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd door verdachte om de verdediging te voeren.
De raadsman voert het woord - zakelijk weergegeven - als volgt:
De broer van verdachte heeft mij vanochtend gebeld en medegedeeld dat verdachte ziek is. Van verdachte zelf heb ik niets meer vernomen, ik heb dan ook geen medische verklaring. Ik wil graag dat de zaak wordt aangehouden zodat verdachte zelf aanwezig kan zijn ter terechtzitting.
Het Hof wijst het verzoek tot aanhouding van terechtzitting af nu verdachte geen medische verklaring kan overleggen."
Blijkens genoemd proces-verbaal is vervolgens verstek verleend tegen de niet verschenen de verdachte, heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten, waarna het Hof onmiddellijk uitspraak heeft gedaan en de verdachte heeft veroordeeld.
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat, indien een verdachte door ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, de rechter aan dit verzoek voldoet teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Dit spruit voort uit het onder meer in art. 6 EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht van de verdachte. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - welke omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn - ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn.
Het staat ter beoordeling van de rechter of hij de aangevoerde reden aannemelijk en van voldoende gewicht acht en of het belang van een behoorlijke strafvordering de voorrang moet hebben boven het belang van de verdachte bij aanhouding. In de regel mag daarom van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht. Aan de rechter staat het vrij om indien een verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd of indien aan diens verlangen tot aanvulling niet of niet genoegzaam is voldaan, daaraan gevolgtrekkingen te verbinden. Oordelen en beslissingen daarover kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst (vgl. HR 9 mei 2000, LJN AA5730, NJ 2002, 466).
2.4. Gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld stond het het Hof vrij om voor de beoordeling van het verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak wegens ziekte van de verdachte bewijsstukken of nadere inlichtingen te verlangen. In aanmerking genomen dat de raadsman ter terechtzitting is verschenen om namens de verdachte om aanhouding te verzoeken en hij aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag heeft gelegd dat hij diezelfde ochtend door verdachtes broer was gebeld met de mededeling dat de verdachte wegens ziekte niet kon verschijnen, kan het oordeel van het Hof dat het verzoek diende te worden afgewezen op grond van de enkele omstandigheid dat de verdachte op dat moment geen medische verklaring had overlegd, zonder dat was onderzocht of het overleggen van zo'n verklaring dan wel van andere gegevens in redelijkheid van de verdachte verlangd had kunnen worden, de afwijzing van het verzoek niet dragen.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 21 april 2009.