ECLI:NL:HR:2009:BH3339
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.A.C.A. Overgaauw
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de waarde in het economische verkeer bij bestemmingswijziging van agrarische grond
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van A tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 april 2006, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999. De Hoge Raad behandelt de vraag of bij de bepaling van de waarde in het economische verkeer van de grond, die voorheen agrarisch werd gebruikt, moet worden uitgegaan van de waarde bij glastuinbouw of bij akkerbouw. De erfgenamen van A, die op 4 januari 2000 zijn overleden, hadden een akkerbouwbedrijf en waren in het bezit van percelen grond in polder 'Q'. De grond was eerder bestemd voor glastuinbouw, maar er was een intentieovereenkomst gesloten met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Z om de bestemming te wijzigen naar woningbouw.
De Hoge Raad oordeelt dat de waarde van de grond moet worden bepaald op basis van de agrarische gebruiksmogelijkheden die de grond had voorafgaand aan de bestemmingswijziging. De uitspraak van het Hof, die uitging van de waarde bij akkerbouw, wordt vernietigd. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond en vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 7631. Tevens wordt de Staat veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de zijde van de belanghebbende. Dit arrest benadrukt het belang van de agrarische bestemming bij de waardebepaling van grond in het kader van belastingheffing.