ECLI:NL:HR:2009:BD5481
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- J.A.C.A. Overgaauw
- Rechtspraak.nl
Emigratieheffing voor aanmerkelijkbelanghouders en belastingverdrag met de Verenigde Staten
In deze zaak gaat het om de vraag of de emigratieheffing voor aanmerkelijkbelanghouders in strijd is met het belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten, alsook met het EG-Verdrag. De belanghebbende, een aanmerkelijkbelanghouder die in 1999 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting kreeg opgelegd, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in cassatie is gegaan. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en beide partijen hebben schriftelijk gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal P.J. Wattel, die adviseerde het beroep in cassatie ongegrond te verklaren.
De Hoge Raad oordeelt dat de heffing die voortvloeit uit de emigratie niet in strijd is met het belastingverdrag, omdat de heffing betrekking heeft op de waardestijging van aandelen die is ontstaan tijdens de periode dat de belanghebbende binnenlands belastingplichtig was. De Hoge Raad stelt vast dat de Nederlandse regeling van de heffing over winst uit aanmerkelijk belang in lijn is met de bepalingen van het belastingverdrag en dat de maatregel niet in strijd is met de goede trouw bij de uitlegging van het verdrag. De Hoge Raad concludeert dat de aanslag niet kan worden getoetst aan artikel 56 EG, en dat de uitspraak van het Hof juist is.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen op 20 februari 2009 door de vice-president en de raadsheren, en is openbaar uitgesproken.