ECLI:NL:HR:2008:BF3200

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00498/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over redelijke termijn en niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof, die een middel van cassatie had voorgesteld. De zaak betreft een strafzaak waarin de verdachte, geboren in 1975, betrokken was. De kern van het geschil was de vraag of het Gerechtshof terecht had geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof deze beslissing ten onrechte had genomen en dat de overschrijding van de redelijke termijn niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het verduidelijkt dat de overschrijding van de redelijke termijn niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leidt, en dat een zorgvuldige motivering van dergelijke beslissingen vereist is.

Uitspraak

16 december 2008
Strafkamer
nr. 00498/07
Hoge Raad der nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 september 2006, nummer 23/003005-02, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof aan de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM ten onrechte het gevolg van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging heeft verbonden, althans dat het Hof die beslissing ontoereikend heeft gemotiveerd. Het middel doet daarbij een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 2000, LJN AA7309, NJ 2000, 721.
2.2. Het middel is terecht voorgesteld. Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging (vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008, 358 en HR 9 december 2008, LJN BF3196).
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 december 2008.