ECLI:NL:HR:2008:BF3200
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over redelijke termijn en niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof, die een middel van cassatie had voorgesteld. De zaak betreft een strafzaak waarin de verdachte, geboren in 1975, betrokken was. De kern van het geschil was de vraag of het Gerechtshof terecht had geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof deze beslissing ten onrechte had genomen en dat de overschrijding van de redelijke termijn niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het verduidelijkt dat de overschrijding van de redelijke termijn niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leidt, en dat een zorgvuldige motivering van dergelijke beslissingen vereist is.