ECLI:NL:HR:2008:BF3198
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over redelijke termijn en niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof, die een middel van cassatie had voorgesteld. De raadsvrouwe van de verdachte, mr. M.M.A.J. Goris, heeft het beroep tegengesproken. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof voor herbehandeling.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. Het middel klaagde dat het Hof ten onrechte de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) had verbonden aan de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. De Hoge Raad oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging, en verwees naar eerdere arresten ter ondersteuning van deze conclusie.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.