ECLI:NL:HR:2008:BF3193
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over redelijke termijn en niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 25 september 2006 werd gewezen. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak. De Advocaat-Generaal bij het Hof, Vellinga, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarbij hij concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam. De Hoge Raad heeft op 16 december 2008 uitspraak gedaan en de bestreden uitspraak vernietigd. De Hoge Raad oordeelt dat het Gerechtshof ten onrechte de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging heeft verbonden aan de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten om deze conclusie te onderbouwen. De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat de zaak terugverwezen wordt naar het Gerechtshof, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.