ECLI:NL:HR:2008:BF3185
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over redelijke termijn en niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof, die een middel van cassatie had voorgesteld. De zaak betreft een strafzaak waarin de verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en wonende te [woonplaats], in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof. De Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, of verwijzing naar een aangrenzend Hof voor herbehandeling.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. Het middel dat door de Advocaat-Generaal was voorgesteld, betrof de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het Hof had ten onrechte de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging aan deze overschrijding verbonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat overschrijding van de redelijke termijn niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging, en heeft daarbij verwezen naar eerdere arresten van de Hoge Raad.
De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat de zaak terug wordt verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.