ECLI:NL:HR:2008:BC4198

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00139/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding in cassatieberoep en ontvankelijkheid

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte, die gedetineerd was in het Huis van Bewaring 'Het Veer' te Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld via zijn gemachtigde, mr. C.J.M. van den Brûle, die aanstonds de dagvaarding in hoger beroep ontving. Volgens de geldende wetgeving, met name artikel 408a in verbinding met artikel 450, tweede lid (oud) en artikel 588, derde lid aanhef en onder b van het Wetboek van Strafvordering, geldt de uitreiking van de dagvaarding als betekening in persoon. Dit betekent dat de verdachte uiterlijk veertien dagen na de einduitspraak van het Hof, die op 22 juni 2006 had plaatsgevonden, cassatie had moeten instellen.

Echter, het beroep in cassatie is pas op 10 november 2006 ingesteld, wat betekent dat dit na het verstrijken van de wettelijke termijn is gebeurd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de argumenten die in de cassatieschriftuur zijn aangevoerd, niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maken. Hierdoor kon de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het cassatieberoep.

De uitspraak is gedaan door de Hoge Raad der Nederlanden op 25 maart 2008, waarbij de vice-president F.H. Koster als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart. De conclusie van de Advocaat-Generaal, Knigge, was dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het cassatieberoep.

Uitspraak

25 maart 2008
Strafkamer
nr. 00139/07
KM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 juni 2006, nummer 22/007457-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Het Veer" te Amsterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Blijkens de daarvan opgemaakte akten is het hoger beroep ingesteld door mr. C.J.M. van den Brûle, advocaat te 's-Gravenhage en is aan deze - als gemachtigde - aanstonds de dagvaarding in hoger beroep uitgereikt. Nu die uitreiking ingevolge art. 408a in verbinding met het hier toepasselijke art. 450, tweede lid, (oud) en art. 588, derde lid aanhef en onder b, Sv geldt als betekening in persoon, had de verdachte ingevolge art. 432, eerste lid aanhef en onder a, Sv uiterlijk binnen veertien dagen na de einduitspraak van het Hof van 22 juni 2006 cassatie moeten instellen.
2.2. Het beroep in cassatie is eerst op 10 november 2006 en derhalve na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn ingesteld. Hetgeen in de cassatieschriftuur is aangevoerd, kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakt. De verdachte kan derhalve niet worden ontvangen in het beroep.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 maart 2008.