ECLI:NL:HR:2008:BC1256

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R07/020HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrechtelijke afwikkeling van huwelijk na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden over de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk. De vrouw heeft op 11 december 2001 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Breda met het verzoek om echtscheiding en de verdeling van de echtelijke woning. De man heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en een zelfstandig verzoek. De rechtbank heeft op 18 april 2002 de echtscheiding uitgesproken en verdere beslissingen aangehouden. Op 7 oktober 2003 heeft de rechtbank de verdeling van de gemeenschappelijke goederen vastgesteld, waarbij de man een bedrag van € 52.184,72 aan de vrouw moest betalen wegens overbedeling.

De man heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waar de vrouw voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft op 2 november 2006 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar het bedrag dat de man aan de vrouw moest betalen verlaagd naar € 43.241,63. Tevens is bepaald dat de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde polis van levensverzekering aan de man wordt toebedeeld. De man heeft cassatie ingesteld tegen de eindbeschikking van het hof, waarop de vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de man verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken op 25 januari 2008.

Uitspraak

25 januari 2008
Eerste Kamer
Rek.nr. R07/020HR
MK/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. G.S.A.J. Koot-Kuis.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 11 december 2001 ter griffie van de rechtbank te Breda ingediend verzoekschrift heeft de vrouw zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd en voorzover in cassatie van belang, echtscheiding tussen partijen uit te spreken en de verdeling van de echtelijke woning vast te stellen, met nevenvorderingen.
De man heeft een verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek ingediend.
De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 18 april 2002 echtscheiding tussen partijen uitgesproken en iedere verdere beslissing aangehouden. Bij eindbeschikking van 7 oktober 2003 heeft de rechtbank, voorzover in cassatie van belang, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen vastgesteld op de wijze zoals in de beschikking onder rov. 3.6 is vermeld, met de bepaling dat de man ter zake van overbedeling van hem aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 52.184,72.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De vrouw heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Na tussenbeschikkingen van 27 mei 2004, 18 januari 2005 en 4 mei 2006 heeft het hof bij eindbeschikking van 2 november 2006 de beschikking van de rechtbank van 7 oktober 2003 bekrachtigd, voorzover daarbij de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen is vastgesteld, deze beschikking vernietigd, voorzover daarbij is bepaald dat de man ter zake van overbedeling van hem aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 52.184,72, en, in zoverre opnieuw rechtdoende, bepaald dat de man wegens overbedeling aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 43.241,63, alsmede bepaald - in aanvulling op de beschikking van 7 oktober 2003 - dat de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde polis van levensverzekering aan de man wordt toebedeeld.
De tussenbeschikkingen en eindbeschikking van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de tussenbeschikkingen en eindbeschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 januari 2008.