ECLI:NL:HR:2008:BC0828
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Strafmotivering verlengde invoer van cocaïne en de beoordeling van omstandigheden bij strafoplegging
In deze zaak gaat het om de strafmotivering van een verdachte die betrokken was bij de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. De verdachte werd aangehouden in Amsterdam toen hij probeerde metalen kisten te openen waarin 500 kg cocaïne was aangetroffen, waarvan 10 gram was verwijderd. De kisten waren verzwaard met bakstenen om de invoer te camoufleren. Het Hof heeft in zijn strafmotivering rekening gehouden met het feit dat het handelen van de verdachte gericht was op de invoer van een grotere hoeveelheid cocaïne dan die welke bij zijn aanhouding is aangetroffen. De Hoge Raad oordeelt dat, anders dan het middel stelt, uit eerdere jurisprudentie volgt dat als de ingevoerde goederen geen verdovende middelen meer bevatten, er geen sprake is van een overtreding van de Opiumwet. Dit betekent echter niet dat de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd niet in aanmerking mogen worden genomen bij de straftoemeting. De Hoge Raad bevestigt dat de benadering van het Hof niet onbegrijpelijk is, omdat anders de risico's van internationale drugssmokkel voor degenen die aan het einde van het traject actief zijn, zeer beperkt zouden zijn. De Hoge Raad concludeert dat de strafoplegging toereikend is gemotiveerd en verwerpt het beroep in cassatie. De uitspraak is gedaan op 15 januari 2008 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren.