ECLI:NL:HR:2008:BA7548
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- L. Monné
- C.J.J. van Maanen
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- Rechtspraak.nl
Navorderingsaanslagen inkomsten- en vermogensbelasting en de verenigbaarheid met EG-recht
In deze zaak gaat het om navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting voor de jaren 1995 tot en met 1998, opgelegd aan belanghebbende. De belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd naar belastbare inkomens en vermogens, die na bezwaar door de Inspecteur zijn gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad behandelt de zaak en de argumenten van belanghebbende, die onder andere aanvoert dat nieuwe getuigenverklaringen uit een strafzaak de feiten in de belastingzaak zouden kunnen weerleggen. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd dat deze nieuwe verklaringen niet tot cassatie kunnen leiden, omdat de beoordeling van de bewijsoordelen van het Hof uitsluitend op basis van de stukken van het geding voor het Hof dient te geschieden.
De Hoge Raad houdt in zijn arrest iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak heeft gedaan over prejudiciële vragen die in andere zaken zijn gesteld. Dit betreft de vraag of de navorderingstermijn van artikel 16, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in strijd is met het Europese recht. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 25 april 2008.