1 Hof Amsterdam, 27 juli 2005, nr. P02/07344, V-N 2006/14.1.2, blz. 9 en NTFR 2006/64.
2 Ten tijde van het uitbrengen van deze conclusie is, blijkens navraag bij het Gerechtshof te Amsterdam, de strafzaak tegen belanghebbende in hoger beroep voor onbepaalde tijd aangehouden.
3 In de bij het mondeling pleidooi overgelegde pleitnota wordt gesproken over het "terugnemen" en "rectificeren" van eerdere verklaringen.
4 Zo vervullen bezwaar- en beroepstermijnen, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 25 november 1987, nr. 24538, BNB 1988/18, een onontbeerlijke functie ten dienste van de rechtszekerheid. Vgl. tevens E.B. Pechler, Belastingprocesrecht, 2003, Kluwer, Deventer, p. 84 en M.W.C. Feteris, Formeel belastingrecht, tweede druk, 2007, Kluwer, Deventer, p. 405.
5 HR 26 februari 1919, B. 2160, HR 4 november 1931, B. 5072 en HR 11 april 2003, nr. 38281, BNB 2003/213.
6 Overigens dient in het fiscale procesrecht terughoudendheid te worden betracht bij het zoeken van aansluiting bij normen uit het burgerlijke procesrecht. In het burgerlijke recht gaat het immers steeds om gelijkwaardige partijen die tegenover elkaar staan. In het fiscale procesrecht daarentegen komt een groter betekenis toe aan de bescherming van de rechtszoekende burger ten opzichte van de overheid.
7 HR 4 maart 1977, NJ 1977, 520 (WHH) en HR 23 mei 2003, NJ 2003, 602.
8 HR 8 juli 1981, NJ 1983, 229 (WHH) en HR 9 december 1988, NJ 1989, 262; zie ook HR 26 juni 1981, NJ 1982,450; HR 25 september 1981, NJ 1982, 451 en 452 (WHH) en HR 13 juli 2001, NJ 2001, 513; over termijnen: Ten Kate, Haardt-bundel, p. 77 e.v.
9 HR 31 augustus 1981, NJ 1981, 615 en HR 23 mei 2003, NJ 2003, 602.
10 HR 25 mei 1979, NJ 1979, 515; HR (strafkamer) 5 februari 1985, NJ 1985, 841 ('t H); HR 10 oktober 1986, NJ 1987, 122 en HR 26 januari 2001, NJ 2001, 178. Deze eis geldt ook in de verzoekschriftprocedure, HR 26 november 2004, NJ 2005,25.
11 Het lijkt veilig daarbij een termijn van veertien dagen niet te overschrijden, zie HR 10 oktober 1986, NJ 1987, 122 en HR 21 oktober 1988, NJ 1989, 241 (WHH).
12 HR 9 december 1988, NJ 1989, 262.
13 HR 28 januari 1983, RvdW 1983, 40.
14 HR 8 juli 1987, NJ 1988, 105 en HR 16 oktober 1992, NJ 1993, 2.
15 HR 14 november 2003, NJ 2004, 537.
16 HR 29 januari 1988, NJ 1988, 856 (WHH).
17 Asser Procesrecht/Veegens - Korthals Altes - Groen (2005), p. 309.
18 Vgl. J. den Boer, R.J. Koopman en P.J. Wattel, Fiscaal commentaar, Algemeen belastingrecht, 1999, Kluwer, Deventer, p. 400 en R.E.C.M. Niessen en C.M. Bergman, Cassatie in belastingzaken, vierde druk, 2006, Kluwer, Deventer, p. 33.
19 Vgl. P. Meyes, J. van Soest, J.W. van den Berge en J.H. van Gelderen, Fiscaal procesrecht, vierde druk, 1997, Kluwer, Deventer, p. 219.
20 Vergelijk artikel 419, derde lid, Rv.
21 Zie voor een overzicht van jurisprudentie hierover P. Meyes c.s., t.a.p., p. 225.
22 Zie bijvoorbeeld HR 10 maart 2006, nr. 38044, BNB 2007/16.
23 Het betrof het arrest HR 29 september 1999, nr. 34533, BNB 2000/341.
24 Feiten die tussen partijen niet in geschil zijn, behoeven immers geen bewijs. Zie onder meer de recente arresten HR 8 juli 2005, nrs. 39773 en 41150, BNB 2006/50 en 51.
25 Art. 29 van de AWR is ingevoegd bij wet van 29 oktober 1998, Stb. 1998, 621, houdende aanpassing van het fiscale procesrecht aan de Algemene wet bestuursrecht en wijziging van een aantal fiscale en andere wetten (Herziening van het fiscale procesrecht). Bij KB van 17 juni 1999, Stb. 1999, 265, is de wet van 29 oktober 1998, Stb. 1998, 621, ingaande 1 september 1999, in werking getreden.
26 HR 4 oktober 1974, nr. 10856, BNB 1974/285, HR 7 februari 1975, nr. 4535, BNB 1975/68 en HR 24 februari 1995, 8602/8603, BNB 1995/263.
27 Kamerstukken II 1997-1998, 25 175, nr. 5, p. 35.
28 Vgl. onder meer J.A.R. van Eijsden, Herziening van uitspraken in belastingzaken, WFR 2002/1513, A.O. Lubbers in zijn noot onder HR 12 maart 2004, nr. 39587, BNB 2004/226 en Chr. Zandhuis in haar commentaar bij HR 17 december 2004, nr. 40607, NTFR 2004/1870
29 Kamerstukken II 1991-1992, 22 495, nr. 3, p. 160.
30 CRvB 23 augustus 2001, TAR 2001,156.
31 ABRvS 8 januari 2002, ABkort 2002, 80.
32 ABRvS 18 juli 1995, ABkort 1995, 562; CRvB 21 april 1998, ABkort 1998, 439; 11 april 2001, NJB 2001, p. 911, 9. Anders: ABRvS 12 september 2001, JB 2001, 272.
33 ABRvS 10 oktober 2002, ABkort 2002, 737.
34 ABRvS 10 juli 1997, ABkort 1997, 476; 18 juli 1997, NJB 1997, p. 1515, nr 48; 28 januari 2003, 200206684 (www.raadvanstate.nl).
35 ABRvS 27 oktober 2004, AB 2004, 427 over HvJ EG 13 januari 2004, AB 2004, 58.
36 CRvB 9 december 2004, TAR 2005, 36.
37 ABRvS 22 mei 1995, ABkort 1995. 392; 1 juli 1996, ABkort 1996, 612 (...).
38 M. Schreuder-Vlasblom, Rechtsbescherming en bestuurlijke voorprocedure, tweede druk, 2006, Kluwer, Deventer, p. 341.
39 In dezelfde zin HR 10 maart 1999, nr. 33840, BNB 1999/209.
40 Een bijzondere situatie kan zich voordoen wanneer de strafrechter zich in het kader van een strafrechtelijke procedure wegens belastingfraude moet uitlaten over een fiscale kwestie (bijvoorbeeld de fiscale woonplaats van de verdachte) terwijl de aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat en het dus zeer wel mogelijk is dat de belastingrechter tot een ander oordeel komt. Zie hierover M. Romyn, Lekenrechtspraak in belastingzaken, WFR 2007/271.