ECLI:NL:HR:2007:BB6401

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03346/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2007 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte had op 11 oktober 2006 cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 21 juli 2006 had plaatsgevonden. De dagvaarding voor de terechtzitting was aan de verdachte in persoon betekend. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het beroep, omdat het cassatieberoep te laat was ingesteld. Dit was in strijd met artikel 432, eerste lid aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

De verdediging stelde dat het verzuim om tijdig cassatieberoep in te stellen te wijten was aan het feit dat de toenmalige raadsvrouwe van de verdachte geen afschrift van de dagvaarding in hoger beroep had ontvangen, wat in strijd was met artikel 51 Sv. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze omstandigheid niet leidde tot een andere conclusie over de ontvankelijkheid van het beroep.

De Hoge Raad bevestigde de beslissing van het Hof en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het cassatieberoep. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

27 november 2007
Strafkamer
nr. 03346/06
KM/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 juli 2006, nummer 22/000745-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 24 januari 2006 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 8 tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van € 700,- subsidiair veertien dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.J.A.P. van Breukelen en mr. A.M. Seebregts, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Blijkens de stukken is het beroep in cassatie ingesteld op 11 oktober 2006, zodat de verdachte - nu de dagvaarding om ter terechtzitting van het Hof van 21 juli 2006 te verschijnen aan hem in persoon is betekend - ingevolge art. 432, eerste lid aanhef en onder a, Sv in het beroep niet kan worden ontvangen. Dat het verzuim om tijdig cassatieberoep in te stellen - naar in de cassatieschriftuur wordt gesteld - is gelegen in de omstandigheid dat aan de toenmalige raadsvrouwe van de verdachte in strijd met art. 51 Sv niet een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep is gezonden, dwingt niet tot een ander oordeel.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 27 november 2007.