ECLI:NL:HR:2007:BB4856
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Aanwezigheidsrecht van de verdachte en de afwijzing van het verzoek tot aanhouding
In deze zaak, die op 6 november 2007 door de Hoge Raad is behandeld, staat het aanwezigheidsrecht van de verdachte centraal. De verdachte was door ziekte verhinderd om op de terechtzitting te verschijnen en had verzocht om schorsing van het onderzoek. De Hoge Raad benadrukt dat het recht op aanwezigheid tijdens de behandeling van de zaak, zoals verankerd in artikel 6.3 onder c van het EVRM, een fundamenteel recht is. Dit recht houdt in dat de rechter aan het verzoek van de verdachte moet voldoen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die het tegendeel rechtvaardigen.
In dit geval had de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de moeder van de verdachte, die recent haar man had verloren, in een emotioneel kwetsbare toestand verkeerde en niet in staat was om de zitting bij te wonen. Het Hof had echter het verzoek tot aanhouding afgewezen, omdat het geen klemmende redenen zag die tot aanhouding nopen. De Hoge Raad oordeelt dat deze afwijzing niet voldoende is onderbouwd en dat het belang van een behoorlijke strafvordering niet zwaarder kan wegen dan het recht van de verdachte om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht. Dit arrest onderstreept het belang van het aanwezigheidsrecht en de zorgvuldigheid die in acht moet worden genomen bij de afwijzing van verzoeken tot aanhouding.