ECLI:NL:HR:2007:BB4115

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03315/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ne bis in idem-beginsel in strafrechtelijke vervolging en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot zware mishandeling van een opsporingsambtenaar, maar werd opnieuw gedagvaard voor mishandeling van dezelfde ambtenaar. Het Hof had het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, onder verwijzing naar het ne bis in idem-beginsel, dat inhoudt dat iemand niet twee keer voor hetzelfde feit kan worden vervolgd. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat er een zodanig verband bestond tussen de eerdere vrijspraak en de nieuwe aanklacht dat het Openbaar Ministerie niet opnieuw kon vervolgen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist of onbegrijpelijk had geoordeeld en dat de beslissing om het OM niet-ontvankelijk te verklaren juist was. De uitspraak benadrukt de toepassing van het ne bis in idem-beginsel in het strafrecht en de bescherming van verdachten tegen dubbele vervolging voor dezelfde feiten.

Uitspraak

27 november 2007
Strafkamer
nr. 03315/06
KM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 3 maart 2006, nummer 24/001991-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Grittenborgh" te Hoogeveen.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft - met vernietiging van het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Assen van 11 oktober 2005 - het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte voor het hem tenlastegelegde feit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Mr. G.C. Haverkate heeft, naar de Hoge Raad begrijpt in zijn hoedanigheid van plaatsvervangend Advocaat-Generaal bij het Hof, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof, door te overwegen dat de opnieuw tenlastegelegde mishandeling hetzelfde feitencomplex betreft als de poging tot zware mishandeling ter zake waarvan de verdachte was vrijgesproken, ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging.
3.2. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 24/000332-05 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 18 mei 2004 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan de opsporingsambtenaar van de regiopolitie Drenthe, [slachtoffer], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer] een kopstoot in zijn gezicht heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(...)
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op of omstreeks 18 mei 2004 te Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een opsporingsambtenaar van de regiopolitie Drenthe, te weten [slachtoffer], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden."
(ii) Het Hof te Leeuwarden heeft in voornoemde zaak bij arrest van 21 juli 2005 de verdachte vrijgesproken van het hem primair tenlastegelegde feit en ter zake van het hem subsidiair tenlastegelegde feit de inleidende dagvaarding nietig verklaard.
(iii) Vervolgens is aan de verdachte in de onderhavige zaak met parketnummer 24/001991-05 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 18 mei 2004 te Hoogeveen opzettelijk mishandelend een opsporingsambtenaar van de regiopolitie Drenthe, te weten [slachtoffer], gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, een kopstoot heeft gegeven, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden."
3.3. Het Hof heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging en daartoe onder het hoofd "ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging" het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof een preliminair verweer gevoerd, inhoudende dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging vanwege het in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht neergelegde "ne bis in idem-beginsel", zoals in de aan het hof overgelegde pleitnotitie (met bijlagen) nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft naar aanleiding van voormeld verweer gevorderd, dat het hof het verweer zal verwerpen en het openbaar ministerie ontvankelijk zal verklaren in de vervolging, omdat geen sprake is van "ne bis in idem", zoals in de aan het hof overgelegde conclusie nader toegelicht.
Met betrekking tot voormeld preliminair verweer overweegt het hof als volgt.
Bij onherroepelijk geworden arrest van dit hof van 21 juli 2005 onder parketnummer 24-000332-05 is verdachte vrijgesproken van - kort gezegd - de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, gepleegd op of omstreeks 18 mei 2004 te Hoogeveen, van de opsporingsambtenaar van de regiopolitie Drenthe [slachtoffer] gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, bestaande uit het geven van een kopstoot in het gezicht van [slachtoffer]. Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer], is de dagvaarding nietig verklaard.
In de onderhavige zaak is aan verdachte ten laste gelegd - kort gezegd - mishandeling, gepleegd op of omstreeks 18 mei 2004 te Hoogeveen van de opsporingsambtenaar van de regiopolitie Drenthe [slachtoffer] gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, bestaande uit het geven van een kopstoot, waardoor die ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De (opnieuw) ten laste gelegde mishandeling betreft hetzelfde feitelijk gebeuren als de poging tot zware mishandeling ter zake waarvan verdachte was vrijgesproken. Mitsdien kan verdachte, gelet op artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht daarvoor niet andermaal worden vervolgd. Het hof zal daarom het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging."
3.4. In de hiervoor onder 3.3 weergegeven overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat tussen de poging tot zware mishandeling waarvan de verdachte door het Hof was vrijgesproken en de thans in de onderhavige zaak tenlastegelegde mishandeling een zodanig verband bestaat met betrekking tot de gelijktijdigheid van de gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de verdachte dat sprake is van hetzelfde feit in de zin van art. 68 Sr. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
3.5. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 27 november 2007.
Mr. Corstens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.