ECLI:NL:RBAMS:2019:4301

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
13/684298-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van alle rechtsvervolging en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis na bewezen feiten van mishandeling, diefstal en belediging

Op 14 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1992 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, die op 31 mei 2019 ter terechtzitting aanwezig was. De rechtbank heeft verschillende zaken, aangeduid als A tot en met G, gevoegd. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot zware mishandeling, mishandeling, diefstal, belediging en vernieling. De officier van justitie, mr. G. Dankers, heeft gevorderd dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor verschillende tenlastegelegde feiten, onder andere wegens gebrek aan bewijs en onrechtmatige aanhouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, wat zijn gedragingen ten tijde van de feiten heeft beïnvloed. De rechtbank heeft de verdachte niet strafbaar verklaard en hem ontslagen van alle rechtsvervolging, maar hem wel geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar. De rechtbank heeft de vorderingen van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684298-18 (A); 13/186327-18 (B); 13/244112-18 (C); 13/245544-18 (D); 13-257040-18 (E); 13/261505-18 (F); 13/264626-18 (G); 13/701186-18 (TUL)
Datum uitspraak: 14 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 mei 2019. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B, C, D, E, F en zaak G aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.G. Kersting, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A:
diefstal van kleding bij [naam winkel] op 13 juli 2018;
Zaak B:
belediging van [aangever 1] , bijzonder opsporingsambtenaar bij de gemeente Amsterdam, op 10 juli 2018, door zijn middelvingers op te steken en te zeggen: “fuck you”, “flikker” en/of “ik gooi je in het water;”
Zaak C:
vernieling van een autospiegel van [aangever 2] op 1 december 2018;
Zaak D:
diefstal van een blikje Red Bull bij [aangever 3] op 2 december 2018;
Zaak E:
lokaalvredebreuk bij de [vestiging bibliotheek] Amsterdam op 16 december 2018;
Zaak F:
belediging van [verbalisant] , hoofdagent van politie-eenheid Amsterdam, op 19 december 2018, door zijn middelvinger naar hem op te steken;
Zaak G:
1.poging tot zware mishandeling, althans mishandeling van [aangever 4] op 24 december 2018, door hem , terwijl ze op een trap liepen, een duw te geven, waardoor [aangever 4] ten val is gekomen (primair/subsidiair) en hem vervolgens tegen het gezicht te slaan (subsidiair);
2.bedreiging van [aangever 4] op 24 december 2018, door te zeggen: “I kill you, I come back!,” of woorden van gelijke strekking.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Voorvragen

Ontvankelijkheid officier van justitie in zaak G onder 1 subsidiair
De raadsman heeft bij pleidooi het verweer gevoerd dat de officier van justitie ten aanzien van de in zaak G onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling met betrekking tot de val van de trap niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, omdat ten aanzien van dat onderdeel sprake is van hetzelfde feit (
ne bis in idem) als de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een arrest van de Hoge Raad, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2007:BB4115.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt. De strekking van het door de raadsman aangehaalde arrest van de Hoge Raad is dat verdachte niet opnieuw kan worden gedagvaard voor mishandeling als hij eerder ten aanzien van hetzelfde feitelijk gebeuren is vrijgesproken voor een poging tot zware mishandeling. In een dergelijk geval is immers sprake van vervolging van eenzelfde feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en schending van het
ne bis in idem-beginsel. Dat is hier niet aan de orde. Van eerdere vervolging voor het feitelijk gebeuren op 24 december 2018 is geen sprake. De rechtbank acht de officier van justitie wel ontvankelijk in de vervolging van het in zaak G onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Verder zijn de dagvaardingen geldig, is de rechtbank bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten in de zaken A tot en met F, op grond van de bewijsmiddelen die in het procesdossier zijn opgenomen, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van zaak G kan bewezen worden verklaard dat verdachte [aangever 4] heeft mishandeld door hem te duwen, waardoor hij ten val is gekomen. Verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Wel acht de officier van justitie het subsidiair ten laste gelegde bewezen ten aanzien van de duw. Voor het slaan dient vrijspraak te volgen. Ook dient verdachte te worden vrijgesproken van de in zaak G onder 2 ten laste gelegde bedreiging van [aangever 4] .
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van het in zaken C, E en F ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de in zaak A ten laste gelegde diefstal van kleding heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs, omdat de aanhouding onrechtmatig was en de aangetroffen kleding als onrechtmatig verkregen bewijs dient te worden aangemerkt.
Ten aanzien van de in zaak B ten laste gelegde belediging heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat [aangever 1] niet vanuit de rechtmatige uitoefening van zijn bediening handelde en omdat ‘ik gooi je in het water’ niet beledigend is.
Ten aanzien van de in zaak D ten laste gelegde diefstal van een blikje Red Bull heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat niet uit het procesdossier blijkt dat verdachte het blikje uit [aangever 3] heeft weggenomen en niet kan worden uitgesloten dat hij het blikje al bij zich had.
Ten aanzien van het in zaak G ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling omdat niet kan worden vastgesteld dat een dergelijke val zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling dient verdachte te worden vrijgesproken van het slaan tegen het hoofd en het gezicht, omdat het letsel dat is aangetroffen niet past bij een dergelijke toedracht. Ook dient verdachte te worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging omdat de gebruikte woorden geen redelijke vrees bij aangever hebben kunnen opwekken waardoor hij zich bedreigd kan hebben gevoeld.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Zaak A (diefstal kleding bij [naam winkel] )
Ten aanzien van dit feit baseert de rechtbank de bewezenverklaring op de aangifte, de beschrijving van de camerabeelden en de verklaring van verdachte. Het verweer van de raadsman dat ziet op bewijsuitsluiting met betrekking tot de aangetroffen kleding behoeft gelet hierop geen bespreking.
Zaak B (belediging [aangever 1] )
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de handhavers verdachte hebben aangesproken omdat hij sliep op een boot en verdacht werd van overtreding van de APV. Daarna zou verdachte de beledigende woorden hebben geuit en zijn middelvinger hebben opgestoken. Van onrechtmatig handelen van de handhavers is volgens de rechtbank geen sprake. Het verweer ten aanzien daarvan wordt verworpen. De rechtbank acht de belediging bewezen op de wijze zoals hieronder bij punt 5 staat vermeld. De zin ‘ik gooi je in het water’ acht de rechtbank niet beledigend en van dit onderdeel spreekt de rechtbank verdachte vrij.
Zaak D (diefstal blikje Red Bull bij [aangever 3] )
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte op
2 december 2018 een blikje Red Bull bij [aangever 3] heeft gestolen. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte als hij naar de kassa’s loopt nog niets in zijn handen heeft en bij de kassa is niet te zien dat verdachte een blikje wegneemt. Daarnaast blijkt niet uit het dossier dat in de koeling, die verdachte heeft gepasseerd vlak voordat hij de kassa passeerde, blikjes Red Bull stonden. Nadere informatie over waar in de winkel blikjes Red Bull zouden staan en of verdachte daarbij in de buurt is geweest ontbreekt. De rechtbank kan daarom onvoldoende uitsluiten dat verdachte het blikje al bij zich had voordat hij de winkel bezocht. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Zaak G onder 1, primair (poging tot zware mishandeling)
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [aangever 4] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Zaak G onder 1, subsidiair (mishandeling)
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte [aangever 4] tegen zijn gezicht en/of hoofd heeft geslagen of gestompt. De verklaring van [aangever 4] vindt op dit punt geen steun in andere stukken uit het procesdossier. Verdachte wordt vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte [aangever 4] heeft mishandeld door hem te duwen op de hierna onder punt 5 genoemde wijze.
Zaak G onder 2 (bedreiging)
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook dient te worden vrijgesproken van het bedreigen van [aangever 4] . De verklaring van [aangever 4] vindt geen steun in andere stukken uit het procesdossier.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat op grond van het procesdossier kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen in de zaken A, B, C, E, F en G onder 1, subsidiair ten laste is gelegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
op 13 juli 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen kledingstukken, toebehorende aan [naam winkel] , vestiging [adres 1] ;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
op 10 juli 2018 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [aangever 1] , bijzonder opsporingsambtenaar bij de Gemeente Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, heeft beledigd, door te zeggen “fuck you” en “flikker” en door zijn middelvingers naar die [aangever 1] op te steken;
ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde
op 1 december 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk de spiegel van een auto, die aan [aangever 2] toebehoorde, heeft vernield;
ten aanzien van het in zaak E ten laste gelegde
op 16 december 2018 te Amsterdam, het besloten lokaal, [adres 2] , bij de [vestiging bibliotheek] te Amsterdam in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen;
ten aanzien van het in zaak F ten laste gelegde
op 19 december 2018 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, heeft beledigd, door zijn middelvinger naar voornoemde [verbalisant] op te steken;
ten aanzien van het in zaak G onder 1, subsidiair ten laste gelegde
op 24 december 2018 te Amsterdam, [aangever 4] heeft mishandeld door voornoemde [aangever 4] een duw te geven, terwijl verdachte en voornoemde [aangever 4] op een trap liepen en waardoor voornoemde [aangever 4] ten val is gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

Dit vonnis betreft een zogenaamd verkort vonnis. De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren en verdachte niet te ontslaan van alle rechtsvervolging, maar aan hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden een klinische opname als bijzondere voorwaarde.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft kennisgenomen van twee over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages van 18 april 2019, opgemaakt door psychiater G.F. Nijeboer en GZ-psycholoog P.C. Dalebout. Door de deskundigen is geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Volgens de psychiater is er bij verdachte bovendien sprake van een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis, die het gevolg kan zijn van het jarenlange middelengebruik, en een stoornis in het gebruik van hallucinogene middelen.
Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat de vastgestelde ziekelijke stoornis van de geestvermogens de gedragskeuzen en gedragingen ten tijde van de tenlastegelegde feiten heeft beïnvloed. Psychiater Nijeboer heeft geadviseerd de in zaak G ten laste gelegde mishandeling niet aan verdachte toe te rekenen en de overige tenlastegelegde feiten op zijn minst in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Psycholoog Dalebout heeft geadviseerd verdachte ontoerekeningsvatbaar te verklaren ten aanzien van de feiten in de zaken A en G. Met betrekking tot de overige feiten heeft Dalebout in onvoldoende mate kunnen vaststellen of en in welke mate verdachte hier heeft gehandeld vanuit de ziekelijke stoornis. Beide deskundigen hebben opname in een kliniek op basis van artikel 37 Sr geadviseerd indien wordt uitgegaan van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Indien wordt uitgegaan van verminderde toerekenbaarheid hebben de deskundigen een klinische opname geadviseerd in het kader van een bijzondere voorwaarde.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapportages - wat betreft de vaststelling van (in ieder geval) een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van hallucinogene middelen - over en maakt deze tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de tenlastegelegde feiten in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Uit de rapportages van de psychiater en de psycholoog is gebleken dat verdachte in het verleden in [land van herkomst] meerdere psychiatrische behandelingen heeft ondergaan. Ook in Nederland is hij eerder in behandeling geweest en is hij zelfs een periode opgenomen geweest. Verdachte ontwikkelt wanen en hallucinaties en vertoont ernstige psychotische symptomen. Hierdoor is zijn realiteitstoetsing ernstig verstoord waardoor hij niet in staat is om te onderscheiden wat ‘echt’ is en wat een hallucinatie en waardoor hij zijn gedrag niet kan sturen. Mede onder invloed van het gebruik van drugs kan hij in psychische zin sterk ontregeld raken. Verdachte lijdt volgens de deskundigen aan problematiek van ernstige aard, die in actieve periodes van de stoornis in belangrijke mate bepalend is voor zijn gedrag, gevoel en algehele functioneren.
De rechtbank acht bij alle bewezen verklaarde feiten een duidelijk verband aanwezig tussen de ziekelijke stoornis en de feiten. De rechtbank gaat daarbij uit van de verklaring van verdachte op zitting, dat hij ‘stemmen’ hoorde die hem vertelden wat hij moest doen en hem naar eigen zeggen coördineerden, waardoor hij niet aanspreekbaar of bij te sturen was. Hij leek zich door deze wanen of hallucinaties in een andere realiteit te bevinden. Dit wordt bevestigd door verschillende processen-verbaal van verhoren waaruit volgt dat verdachte erg verward was. Verdachte kan zich weinig tot niets herinneren van wat zich heeft afgespeeld in juli en december van 2018.
De bewezen geachte feiten kunnen verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, wegens de ziekelijke stoornis dus niet worden toegerekend
.Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

9.Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor één jaar gevorderd.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opleggen en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling, twee beledigingen, lokaalvredebreuk, een diefstal en een vernieling. Verdachte is in het verleden al eerder veroordeeld voor dergelijke feiten.
Om de door de officier van justitie gevorderde maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ingevolge artikel 37 Sr op te kunnen leggen, moet worden voldaan aan de volgende vereisten:
  • het strafbare feit kan niet worden toegerekend wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
  • er bestaat een gevaar voor verdachte zelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
In rubriek 8.3 van dit vonnis heeft de rechtbank al overwogen dat de bewezenverklaarde strafbare feiten vanwege een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Psycholoog Dalebout heeft het recidiverisico ingeschat als hoog, mede doordat bij verdachte waarschijnlijk sprake is van vroege ontwikkelingsproblematiek, hij vanaf jonge leeftijd verslaafd is aan het gebruik van diverse drugs en hij verschillende keren is behandeld voor zijn ernstige psychiatrische stoornis. Verdachte beschikt daarnaast niet over een sociaal netwerk of vangnet, hij heeft geen sociale contacten die hem kunnen ondersteunen. Verdachte is ook dakloos, mist inzicht in de ernst van zijn psychiatrische- en verslavingsproblematiek en heeft de neiging zijn problematiek te onderschatten. Volgens psychiater Nijeboer is een behandeling in een kliniek noodzakelijk. Er waren op het moment van het opstellen van de rapportages geen aanwijzingen dat verdachte middelen gebruikte, maar er moet ook aandacht zijn voor terugvalpreventie. Met name het gebruik van LSD en paddo’s versterken het risico op een psychotische terugval. Beide deskundigen hebben dan ook geadviseerd om verdachte te plaatsen in een klinische behandelsetting.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij denkt dat een klinische opname goed voor hem zal zijn omdat daarmee zijn gezondheid op de eerste plaats wordt gezet. Volgens verdachte is de behandeling belangrijk voor hem en hij wil deze dan ook graag ondergaan. Ook heeft verdachte aangegeven dat hij sinds het gebruik van medicatie tijdens zijn detentie, geen last meer heeft gehad van hallucinaties en dat hij geen stemmen meer hoort.
De rechtbank acht het met het oog op de toekomst noodzakelijk dat verdachte in een stabiele en gestructureerde setting wordt behandeld voor zijn stoornis, waarbij aandacht is voor de behandeling van de psychose en het middelengebruik. De maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is daarvoor passend en gelet op de ernst van de feiten en de situatie van verdachte geenszins disproportioneel, aangezien verdachte, gelet op alle voornoemde omstandigheden, gevaarlijk is voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen en goederen.
Verdachte dient op grond van het voorgaande voor een termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te worden geplaatst.

10.Vorderingen tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 1 december 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/701186-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 14 februari 2018 door de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, met bevel dat een gedeelte van die straf, bestaande uit acht dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken ontbreken het desbetreffende vonnis van de politierechter Amsterdam van 14 februari 2018 en de kennisgeving voorwaardelijke veroordeling. De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie daarom niet-ontvankelijk in diens vordering.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 57, 138, 266, 267, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het in de zaken D en G onder 1, primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaken A, B, C, E, F en G onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
diefstal;
ten aanzien van het in zaken B en F ten laste gelegde
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
ten aanzien van het in zaak E ten laste gelegde
in een besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
ten aanzien van het in zaak G onder 1, subsidiair ten laste gelegde
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte voor de termijn van
1 (één) jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vorderingtot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/701186-18.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en R.C.J. Hamming, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juni 2019.