ECLI:NL:HR:2007:BB1466
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Cassatie over hoofdelijke aansprakelijkheid voor sociale verzekeringspremies en onkostenvergoedingen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 augustus 2005, waarin de Centrale Raad de beslissing van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) bevestigde. Het Lisv had belanghebbende hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de door Coöperatie A U.A. verschuldigde premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten over de periode van 11 maart 1994 tot 29 juli 1994, tot een bedrag van f 736.658,64 (€ 334.281,12). Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Lisv verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop volgde een procedure bij de Rechtbank te Arnhem, die het beroep ongegrond verklaarde, en een hoger beroep bij de Centrale Raad, die de uitspraak van de Rechtbank bevestigde.
In cassatie herhaalt belanghebbende zijn stelling dat het bedrag van de aansprakelijkstelling niet juist is, omdat in het door A aan haar Poolse werknemers uitbetaalde loon een onkostenvergoeding voor reis- en verblijfkosten is begrepen. Belanghebbende stelt dat deze vergoeding moet worden aangemerkt als een onbelaste vergoeding in de zin van artikel 6, lid 1, letter k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). De Hoge Raad oordeelt echter dat de opvatting van belanghebbende niet juist is, omdat voor een vergoeding als bedoeld in de CSV vereist is dat deze afzonderlijk is vastgesteld. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van de Centrale Raad dat er in dit geval geen bewijs is van afzonderlijk vastgestelde kostenvergoedingen.
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 10 augustus 2007.