ECLI:NL:HR:1997:AA3242

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31875
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 juli 1995 betreffende de haar voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 30.396,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie moet worden uitgegaan van het volgende. Belanghebbende was in het onderhavige jaar als demonstratrice en als unit-manager werkzaam. Voor haar werkzaamheden als demonstratrice heeft zij in dat jaar een commissie van ƒ 27.011,-- ontvangen en voor die als unit-manager een commissie van ƒ 18.191,--. 3.2. Aan belanghebbendes klachten ligt kennelijk ten grondslag de opvatting dat voor de loon- en inkomstenbelasting reeds sprake is van een onbelaste kostenvergoeding voor zover uit een overeengekomen beloning kosten moeten worden bestreden die moeten worden gemaakt om die beloning te verwerven, zonder dat daarbij van belang is of degene die de beloning verstrekt een gedeelte daarvan als kostenvergoeding aanmerkt. Die opvatting kan evenwel niet als juist worden aanvaard, omdat voor een vergoeding als hier bedoeld onder meer is vereist dat zij afzonderlijk is vastgesteld. 3.3. 's Hofs kennelijke oordeel dat dit hier niet het geval is, kan als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden onderzocht. Anders dan belanghebbende betoogt, dwingt hetgeen in de gedingstukken is vermeld omtrent een tussen A B.V. en de bedrijfsvereniging gemaakt afspraak niet tot de gevolgtrekking dat dit oordeel van het Hof onjuist moet zijn.
3.4. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat de Inspecteur niet was gebonden aan de zojuist bedoelde afspraak. 3.5. De klachten falen derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 19 februari 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.